Er zijn curieuse opposities van Black & White hier dikwijls. B.v. een kanaal met witte zandoevers door een roetzwarte vlakte. Zwarte figuurtjes tegen een witte lucht en op den voorgrond ook weer variatie van black & white in ’t zand.

Ik zag een effect precies als Ruijsdael’s bleekerijen van Overveen, voorgrond een hooge weg in wolkschaduw, dan een laag kaal weitje, waar ’t licht op viel, met twee huizen (een met leigrauw, een met rood dak) in de diepte, daarachter een kanaal en stapels turf, veranderende van grootte naar gelang van ’t plan waar ze zich bevonden, wijdweg een silhouetje van een rijtje keeten en een kerktorentje, zwarte figuurtjes, die goed op de bleek legden, een enkele mast van een schuit opstekende tusschen de veenstapels. Een grauwe lucht met veel gang er in, er boven. Nu v. Goyen denk ik telkens aan op deze mistige morgens, de huisjes zijn net zoo als de zijne, dat echt vredige en naive. Ik geloof dat ik mijn landje heb gevonden.”

Tenslotte laat ik hier nog het relaas volgen van een tocht, die van Gogh van Nieuw-Amsterdam uit ondernam naar Zweeloo, een buitengewoon mooi staaltje van landschapsbeschrijving i): „Verbeeld U een tocht door de hei, ’s morgens 3 uur, in een open karretje, (ik ging met den man waar ik logeer, die naar de markt te Assen moest, mee.) Over een weg of „diek” zooals ze hier zeggen, waarop men in plaats van zand modder had gebracht, om hem op te hoogen. ’t Was nog veel aardiger zelfs dan de trekschuit. Toen ’t xnaai eventjes ietwat begon te lichten en de hanen overal kraaiden bij de over de hei verspreide keeten, werden de enkele huisjes, waar we langs kwamen omringd door ijle populieren wier gele blaadjes men hoorde vallen werd een oude stompe toren op een kerkhofje met aardenwal en beukenheg werden de vlakke landschappen van heide of korenakkers werd alles alles alles net precies als de allermooiste Corots. Een stilte, een mysterie, een vrede als hij alleen het geschilderd heeft.

Het was evenwel nog heel duister, toen wij te Zweeloo kwamen ’s morgens 6 uur; de eigenlijke Corots zag ik vroeger nog in den ochtend.

Het inrijden van het dorp was toch zoo mooi. Enorme mosdaken van huizen, stallen, schaapskooien, schuren.

Hier zijn de woningen heel breed tusschen eikeboomen van een superbe brons. Tonen in het mos van goudgroen, in den grond van roodachtige of blauwachtige of geelachtige donkere lila grijzen, tonen van onuitsprekelijke reinheid in het groen van de korenveldjes, tonen van zwart in de natte stammen, afstekende bij gouden regens van warrelende, wemelende herfstbladeren, die in losse pruiken, alsof ze er op geblazen waren, los en met de lucht er door-heen schemerend nog, hangen aan populieren, berken, linden, appelboomen.

*) 11. 340. 352.