hoe mooier en zal wel van het begin af er op werken hier te blijven in de streek.” Hij is dus vast van plan zich duurzaam in dit schoone land te vestigen. Dit laatste blijkt overigens bij herhaling uit zijn brieven en zelfs nog bij zijn vertrek naar Nuenen gaat hij er klaarblijkelijk vanuit, dat hij in het ouderlijk huis een kortere of langere kerstvacantie gaat doorbrengen.

Wat zijn werk betreft, is hij er van overtuigd, dat het tijd zal kosten, het karakter van het land ten volle te doorgronden. Hij zegt hiervan >•): ~Eene natuur, die zooveel noblesse, zooveel waardigheid en ernst heeft, moet met bezonkenheid en geduld en langdurig werk worden behandeld.” Een indruk van de werkwijze, die hij denkt te volgen, geeft een passage uit een cUidere brief *): „Bijgaande krabbeltjes stuur ik om U eenig begrip te geven van zooveel uiteenloopende dingen, die het schijnbaar monotone land meebrengt. Ge ziet, ik grijp er maar in, het een en het ander pak ik bij de kop, het zal later van zelf zich ordenen en bezinken. Maar ik wil hier niet beginnen met een vooruit gemaakt plan, ik wil integendeel mijn plan bezinke uit mijn studies. Ik ken nu het eigenlijke karakter van het land nog niet; ik maak alles wat mij nu tegenkomt, en dan later als ik ondervinding zal hebben, zoo wil ik trachten het te geven in ’t geen au fond het meest karakteristiek is.”

Telkens opnieuw springt het bij het lezen van deze brieven uit Drenthe in het oog, hoe van Gogh steeds weer wordt getroffen door de zwaarmoedige aspecten van het landschap. Het jaargetijde, de herfst, en zijn melankolieke gemoedsstemming werken dit in de hand. Zoo geeft hij in één van zijn eerste brieven ®) een beschrijving van het kerkhof te Hoogeveen: „Gisteren vond ik een der eigenaardigste kerkhoven die ik ooit zag; verbeeld U een stuk heide met een heg van dicht opeenstaande mastboompjes er omheen, zóó dat men meenen zou ’t een gewoon mastboschje was. Evenwel er is een ingang een kort laantje, en dan komt men op een aantal graven begroeid met bund en heide. Vele gemerkt met witte palen waarop de namen staan. Ik stuur U er een croquis van naar de studie welke ik er van schilderde.” In een latere brief *) geeft hij het volgende beeld van een begrafenis uit de buurt van Hoogeveen: „Ik zag heden een begrafenis in een schuit, die zeer curieus was een zestal vrouwen in mantels gewikkeld in het vaartuig, dat door de mannen werd getrokken door de vaart en de heide; de dominee met steek en korten broek, net een figuur van Meissonier, volgde aan den overkant.”

Ook legt hij zich bij voorkeur toe op het weergeven van avondstemmingen. „Ik wou ge het land eens kondt zien, ’s avonds is het zoo onuitsprekelijk mooi”. ®) Hij weet er zich echter voor te behoeden, weg te drijven op de vleugelen van

1) 11. 327. 298. 2) 11. 332. 319.

®) 11. 325. 286. ‘) 11. 329. 305.

11. 332. 321.