heeft van Gogh behoefte om zich uit te spreken; daar hij niemand heeft om mee te praten, stort hij zijn hart uit tegenover zijn broer. Er zijn uit deze levensperiode van van Gogh verschillende brieven tot ons gekomen, die het gemis van een grooter aantal teekeningen en schilderijen uit dezen tijd, bijna doen vergeten, een zoo schoon en schilderachtig beeld geven zij van het toenmalige Drentsche land. In het volgende zullen aan de hand van Vincent’s brieven zijn reacties op het land en volk van Drenthe nader onder het oog worden gezien.

Toen van Gogh op de Septemberavond, dat hij in Hoogeveen aankwam, zich nog nauwelijks in het logement van A. Hartsuiker had geïnstalleerd, zette hij zich dadelijk tot schrijven in de groote gelagkamer, waar de vrouw van den waard aardappelen zat te schillen. Hij deelt in deze brief arm Theo mee, dat hij van plan is de Hoogeveensche vaart af te varen, dwars door de zuidoostelijke hoek van Drenthe heen tot aan de Pruisische grens en Zwarte Meer toe, terwijl hij in een latere brief ook mededeeling doet van een plan om een reis te maken naar Assen en zoo mogelijk, als zijn financiën hem dat zullen toelaten, naar Terschelling, waar zijn vriend van Rappard toen vertoefde.

De dag, volgend op die van zijn aankomst, schrijft hij opnieuw: „Ben heden morgen vroeg opgestaan, wegens ik nog al nieuwsgierig was. Het weer was prachtig, de lucht is helder en tintelend als in Brabant”, en verder: ~In de haven van het dorp zag ik heel echte turf schuiten en figuren van schippersvrouwtjes met het costuum van hier op ’t hooiveld, best! Het zal nog wel veel mooier blijken te zijn dieper ’t land in, doch voorloopig zie ik al erg goede dingen zelfs hier.” Een joyeuse entrée dus, dien mooien September ochtend; enthousiasme, werklust en vertrouwen in de toekomst en in de schilderkunstige waarde van zijn omgeving blijkt uit deze brief.

Maar ook een einder geluid doet zich hooren, het bijgeluid van de financiëele zorgen, die hem zijn geheele loopbaan zullen blijven vergezellen. Hij deelt terloops mee, dat hij een kostgeld van f I. per dag moet betalen en zegt dan, dat hij verder zal trekken zoodra hij wat meer verf heeft. In een latere brief *) schrijft hij: „Toen ik hierheen kwam had ik van verf bij mij een aantal half uitgeknepen tubes en daarbij eenige nieuwe om het noodige voor een stuk of 6 studies te hebben, doch zeker niet meer. Ik zal van het volgende geld dus dadelijk weer iets of wat laten komen, weer voor een stuk of wat studies. Verder teeken ik, maar gij weet er alles van dat het schilderen hoofdzaak moet zijn zooveel mogelijk.” en in de hierop volgende brief: „Het is nu eenmaal zoo dat ik geld noodig heb en een voorraad verf en verschillende dingen, voor en aleer ik van den tocht door den Zuid-Oosthoek van Drenthe bepaalde resul-

11. 326. 290.

11. 325. 288.