uitgangspunt—n.l. het streven van den mensch naar een nuttig doel als leidend motief aanwezig is.

Het is onze plicht tegenover dergelijke, dikwijls onbezonnen aanrandingen van Drenthe’s natuurschoon stelling te nemen en een waarschuwend woord te laten hooren tegen de dikwijls verregaande ontluistering van dit deel van Nederland, zonder dat daarvoor eenige werkelijke noodzaak aanwezig is!

Mr J. H. P. van Lier klaagt reeds over de verregaande ontbossching van deze streken als hij schrijft: „de weinige voorraad, die de landlieden er tot hun dagelijksch gebruik van noodig hadden en het geringe voordeel welke zij er daarenboven van trokken, waren oorzaak, dat men het hout, dat er was, verwaarloosde en de moeite niet wilde nemen van nieuw aan te poten: ’t welk noodzakelijk eene vermindering van dit nuttig gewas ten gevolge moest hebben.”

Hoewel Van Lier niet de eerste geweest is, die zijn verontwaardiging te kennen gaf over het onnodig verdwijnen van natuurschoon, de laatste was hij helaas ook niet. Maar nu het Staatsboschbeheer overal in Drenthe bezig is nieuwe uitgestrekte bosschen aan te leggen, nu kunnen we op dit punt althans gerust zijn.

De heide is de landschapsvorm, die in Drenthe het meest aan inkrimping onderhevig is en ofschoon de heide ook van nature min of meer tot ondergang gedoemd is “) zou het toch zeer jammer zijn, wanneer deze typische landschapsvorm van N.W. Europa uit Drenthe zou verdwijnen. Zij herinnert ons aan de tijden van plaggenhuttenbouw, plaggenonderlaag in de stallen, plaggenbemesting op de akkers, en schapenkudden.

Het komt ons zeer gewenscht voor, dat men behalve de reeds thans als natuurreservaat bekend staande stukken heide, nog eenige belangrijke heidevelden voor dat doel aankoopt, waarbij het dan geraden is die heidelanden op dezelfde wijze in gebruik te nemen als de oude bewoners dat oorspronkelijk terwille van hun schapenteelt deden, opdat de heide in de meest typische vorm behouden blijve!

Hoezeer het landschapsbeeld en in samenhang daarmee ook de levende have van Drenthe in de laatste eeuwen veranderd is kan ons ook blijken uit het feit, dat Van Lier ook nog schrijft over de groote wolvenjachten, die eertijds in Drenthe gehouden werden. De laatste wolvenjacht werd gehouden in Sept. 1772.

De wolven zijn nu van het Drenthsche tooneel verdwenen, evenals de beren en de wilde zwijnen, die vroeger hier hebben geleefd en zoo heeft dit stuk van Nederland door het meer en meer ontginnen van woeste gronden

De Tegenwoordige Staat van Drenthe, 1795, blz. 24.

*j Fop. I. Brouwer, Heide en Veen in N.W. Drenthe, Lev. Natuur Jaarg. XL afl. 12, 1936.

/ X" -• .......WW T s.»,.* Al. TT . JWVT. jaaig. aaa axi. xyjU. *) Fop. I. Brouwer, Zwerven door Drenthe, le deel, uitgave van Van Gorcum & Comp. 1939.