We zouden deze voorbeelden gemakkelijk met een groot aantal andere van soortgelijke strekking kunnen vermeerderen.

Prof. Dr Th. Weevers, wien de verwording van de oude brokken Natuur, in Nederland door welke oorzaak dan ook zoo zeer aan het hart gaat heeft de invloed van den mensch op de natuur in Noord-Nederland eens zoo karakteristiek weergegeven in de volgende zinsnede „De hand van de mens ligt zwaar op de natuur van Groningen en Drente. Hij heeft het landschap geplooid, gekneed en vervormd naar zijn wil. Wat is er over van de eindeloze hoogvenen aan de oost- en westgrenzen, wat van de heidevlakten van Drente, waar is het oude terpenlandschap langs de Waddenzee ? Geheel Groningen is geworden tot één kultuursteppe, voor hoeveel van Drente is die toekomst nabij ? Men kan dit bejubelen als de zegepraal van techniek en arbeidskracht, men kan het onvermijdelijk achten als gevolg van de ekonomische ontwikkeling, maar men kan het ook betreuren als de ondergang van een oude kuituur en het verdwijnen van een geheel eigen landschap met zijn typische, bij bodem en klimaat passende flora en fauna.”

Dat de mensch steeds bezig is de grond beter dienstbaar te maken aan zijn behoeften, ligt voor de hand en dat hiermede uit den aard der zaak ook een verdwijnen van den oorspronkelijken toestand gepaard gaat, is eveneens zeer begrijpelijk. Voor zoover deze veranderingen, door den mensch aangebracht, louter een gevolg zijn van een cultuur, die slechts het nuttige beoogt, moeten wij ze zonder voorbehoud aanvaarden. Tusschen een dusdanige cultuur en de natuur is immers geen tegenstelling, daar ook het dier in de natuur zijn behoeften bevredigt krachtens zijn driften.

Wanneer deze bevrediging niet zonder meer mogelijk is, dan bezigt het dier alle vermogens, die te zijner beschikking staan, om een nieuwen weg naar zijn doel te vinden. Deze vermogens zijn echter bij den mensch veel omvangrijker en verstrekkender dan bij het dier. Maar het uitgangspunt is voor mensch en dier hetzelfde, want ook de mensch streeft naar een nuttig doel slechts krachtens zijn driften en buiten deze driften zou hij geen nuttig doel kennen.

De grond van de door den mensch bedreven nuttigheidscultuur behoort evenzeer tot de natuur van den mensch, als de grond van de bij de dieren waar te nemen driftbevrediging onderdeel is van de natuur der dieren ®).

Deze nuttigheidscultuur hebben wij dus zonder meer te aanvaarden!

Daarnaast echter bestaan er ingrijpende veranderingen, die veelal het karakter van het landschap en van flora en fauna volkomen hebben gewijzigd en nóg wijzigen, zonder dat daarbij het min of meer primitieve en natuurlijke

t) Prof. Dr Th. Weevers, Saxo Frisia, Jaarg. I, afl. i, 1939.

2) Prof. Dr H. J. Jordan, Natuur en Cultuur, in Leven en Werkenjaarg. XVIII afl. 12, Dec. 1933.