Ook de verklaring in het voorbericht, dat het ~Mr J. H. P. van Lier behaagde deeze beschryving aan ons goedgunstig medetedeelen”, zou erop kunnen wijzen, dat deze de copy reeds vóór tusschenkomst van de uitgever onder zijn berusting had.

De toevoegingen betreffen enkele zaken betrekking hebbende op de jaren na 1785 b.v.: Op blz. 17 de aanhaling van het „Tegenbetoog” van 1788, waarover Mr W. L. Tonckens reeds opmerkt ‘), dat het juist ingaat tegen hetgeen in de „Deductie” van 1787 door Tonkens werd verkondigd. Verder de opmerkingen „Tegenwoordig, in den jaare 1790” (blz. 20), „Tegenswoordig, in den jare 1791” (blz. 66) en de vermelding van het regelement op jacht en visscherij van 22 Maart 1891 (blz. 55 en 116). Tenslotte de „Byvoegsels”: over de oprichting van het Hof van Justitie, 30 Sept. 1791 en over de invoering van het Drentsche Landrecht binnen Coevorden in hetzelfde jaar.

Deel II is geheel in de stijl der O. B. en Dr. S. en A.:de buitengewone wijdloopigheid, het beschouwend citeeren, het uitspinnen van bijkomstigheden, zoodat de draad verloren gaat en het betoog geheel afdwaalt van de Drentsche zaken; dat alles is typisch van Lier Sr.

De eerste afdeeling van deel II geeft een beschouwing over de volksplanting op de Gocherheide; de jongste gebeurtenis in dit betoog is de watervloed van 1784; V. L. verliet Assen in 1785.

De tweede afdeeling, „Bericht wegens de uitwerkzelen van eenen buiten gewonen Nevel of Damp, in den Zomer des Jaars 1783, in het Landschap Drenthe waargenomen” is ook heel uitvoerig: Daar Brugmans de uitwerking van de damp in „de Provintie van Stad en Lande” beschreef, ~heb ik my voorgesteld, eenige opmerkingen, deze gebeurtenis betreffende, insgelyks aantetekenen, en by de Natuurlyke Historie van het Landschap Drenthe te voegen”, aldus de schrijver. Dan volgen de puntsgewijze notities: Over „de geele wortelen” die niets en de Asser „Pieterceli”, die zeer veel van de nevel geleden heeft. Over twee vrouwen ~in hare tuinen by Assen, onledig zynde, die onverwagt eene moeijelyke ademhaling, vervolgens belemmering in het wateren bespeurden, en eindelijk waterzuchtig wierden”. Over „een plantaadje by Assen, met Abiës beplant”, waarvan de halve kring boomen aan de Noordzijde geheel verdorde, terwijl de Zuidkant onbeschadigd bleef, benevens ervaringen opgedaan met Pinus Silvestris en met Larix, ongetwijfeld ontleend aan de boschaanplantingen van zwager Wolter Hendrik Hofstede.

De derde afdeeling bevat een lijst van geboorte- en sterfte-cijfers; van de 15 behandelde karspelen zijn er 13 tot 1783 nagegaan, terwijl slechts de

’) Lunsingh Tonckens. W.; N.D.V.A. 1915, Wz- no.