vuldige voorbeelden van deeze soort van dwaasheid ontmoet men ook by onze Medeburgeren.”

In I blz. 8 komt bij de afleiding van de landschapsbenaming, als persoonlijke meening, de opvatting naar voren „Drenten is opzwellen”, hetgeen we eveneens vinden in de 0.8. blz. 197.

In I, blz. 136 en in de 0.8. blz. 42 wordt de bouw der hunnebedden toegeschreven aan volkeren vóór het begin onzer jaartelling. In I blz. 137 en evenzoo in de 0.8. blz. 120 en 121 vinden we citaten uit Horatius en Lucretius in letterlijk dezelfde bewoordingen.

Deel I blz. 139 geeft de „byzondere beschryving van het Hunnebed, niet verre van de Eextermolen gelegen”, welke woordelyk gelijk is aan die uit de 0.8. blz. 8. Tevens wordt in I blz. 139 daarbij naar de afbeelding van dit hunnebed verwezen. Noch de T.S., noch de 0.8. geven echter een teekening, maar het is wel zeer waarschijnlijk, dat v. Lier Sr. vóór 1760 nog in Annen wonende toen hij tijdens de ontgraving de Eexter grafkelder liet teekenen, ook dit hunnebed in beeld liet brengen.

Deel I noemt evenals de 0.8. de „Strydhamers of Bylen, die tot Krygswapenen dienden”, terwijl I blz. 143 de tumuli op het ~Banloërveld” die gelukkig nog bestaan, zij het dan ook na wetenschappelijke ontgraving herrezen vermeldt. Allicht is hier iemand uit persoonlijke ervaring aan het beschrijven: van Lier woonde te Assen er niet ver af.

Deel I blz. 144 zegt over de Romeinsche munten: „Niet meer dan twee van dezelve zyn ter myner kennis gekomen”; de eerste wordt ook in de 0.8. blz. 191 genoemd, de andere in II blz. 337 uitvoerig beschreven.

Bij de bespreking van het klimaat in I blz. 157, wordt van Doeveren, die met v. Lier over Drente correspondeerde uitvoerig geciteerd.

Deel I blz. 165 e.v. bevat veel bijzonderheden over jachtdieren, visscherij, flora en fauna waarbij in een noot naar de Dr. S. en A. wordt verwezen •—, verder over zand, leem en steenen en over de venen. Daarbij worden speciaal het dingspil Oostermoer waar v. Lier bezittingen had en het landgoed Vredeveld zijn zwager W. H. Hofst e d e ’s ontginning vermeld.

Deze natuurhistorisch georiënteerde beschouwing is tjrpisch voor van Lier Sr.

Volgens de uitgever heeft van Lier Jr. de deelen I en II ~met eenige veranderingen, ophelderende aanmerkingen, en byvoegzelen van zyne kundige penne vermeerderd,” d.w.z. hij heeft de beschrijving „vóór eenige jaaren, door een kundig Ingezeten, tot een byzonder oogmerk ontworpen”, niet zelf geschreven. Juist het onvermeld laten van de naam van deze,,kundig Ingezeten” terwijl Mr J. Tonkens wel genoemd wordt —, doet vermoeden, suggestie van de heer H. J. Prakke dat de bewuste naam in Drente geen goede klank meer bezat, m.a.w. dat hier de in 1785 overhaast verdwenen ontvangergeneraal bedoeld wordt.