dat Mr J. van Lier, vader van de reeds genoemde Mr J. H. P. van Lier, de eigenlijke samensteller van de twee eerste deelen is, terwijl de Inleiding van Mr J. Tonkens moet zijn.

Beschouwen we eerst in het kort de inhoud der drie deelen;

De Inleiding geeft kort en zakelijk een algemeene beschrijving van het Landschap Drente, benevens een korte schets van de oudheden, welke worden onderscheiden in legerplaatsen, grafheuvels en hunnebedden. Daarop volgt een „Historie”, in feite grootendeels ontleend aan de kroniek van Picardt en slechts tot 1311 voortgezet. Nergens wordt verwezen, wat men toch van een inleiding zou verwachten naar de deelen I en 11, terwijl het jongste jaartal dat bij de beschrijving van de ~huidige”staat wordt vermeld het jaar 1785 is.

Deel I geeft, na een voorrede waarin het doel van de „Beschrswinge” wordt uiteengezet, een uitvoerig betoog over ~St2iats-, Burgelyke-, Kerkelykeen Natuurlyke-Gesteltenis”. Deze breed opgezette schildering geeft tal van details op zeer verschillend gebied, maar vooral op biologisch terrein, waarbij telkens wordt verwezen naar deel 11. Hoofdstuk II van deel I omvat slechts enkele bijvoegsels over feiten uit 1791.

In deel II krijgen we eerst een uitvoerig verslag van een nieuwe volksplanting op de Gocherheide ■— als voorbeeld voor Drente —, daarna een „Bericht wegens de uitwerkzelen van eenen buitengewonen Nevel of Damp, in den Zomer des Jaars 1783, in het Landschap Drenthe waargenomen” en vervolgens een lijst van sterfte- en geboortecijfers in eenige karspelen, met een voorschrift hoe degelijke statistieken het meest doelmatig kunnen worden aangelegd. De vierde afdeeling van deel II wordt gevormd door een wijdloopig betoog ~Over de Veenwording”, terwijl dit deel besluit met een omslachtig verhaal, bestaande uit een meer theologisch dan geologisch betoog, „Behelzende eenige bedenkingen over de herkomst der Steenen en der Versteeningen; benevens eene Schets dezer voortbrengzelen, die in het Landschap Drenthe gevonden worden.”

Uit de correspondentie tusschen de uitgever van de T.S., V. va n der Plaats te Harlingen, en Mr J. Tonkens te Westervelde en uit de andere gegevens, zooals die door Mr W. L. Tonckens worden meegedeeld maar vooral door vergelijking van de inhoud der „Oudheidkundige Brieven” (1760) en „Drentsche Slangen en Adders” (1781), beide door Mr Johannes van Lier, met die der drie deelen van de T.S. kunnen we het volgende afleiden:

De Inleiding heeft niets met de deelen I en II te maken, is geschreven door Mr J. Tonkens (1750—1790) die zijn geheele leven te Westervelde bij

1) Noot 5 op voorg. blz.