hazelwormen, stekende adders, kroondragende slangen en ~venienige evertassen”, vinden we terug in het aardige ~Drentsche koffiepraatje over Slangen” door G. Broekhuizen 1) en in de „Jeugdherinnering” door L. Braaksma®); veel ervan vindt ook nu nog geloof.

We missen onder de door v. L. behandelde slangen de Gladde Slang, die hoewel sporadisch thans wel in Drente wordt aangetroffen *), terwijl door de proefnemingen van de veelzijdige, moderne Drentsche natuuronderzoeker Dr W . Beijeri n c k *) is komen vast te staan, dat jonge adders, in gevangenschap geboren, wel degelijk voedsel opnemen.

Toch verdient van Lier’s arbeid alle hulde en kan niet beter worden gekenschetst, dan met zijn eigen woorden:

„Een Natuurbeschouwer, die zelfs naspeurt en denkt, word door vrees nog bygeloof de bronnen der dwaling —, bedwelmd of door overyling verrast. Hy onderzoekt en ontdekt.”

111. Zijn aandeel in de ~Tegenwoordige Staat van het Landschap Drenthe."

Wanneer men de drie deelen, welke samen de T.S. vormen (I en II van 1792, de „Inleiding” van 1795), in één band tegenkomt, draagt het titelblad het jaartal 1795 en krijgt men niet de indruk met een heterogeen werk te doen te hebben. Zijn de deelen echter „los”, dan blijkt dadelijk, dat de, later verschenen. Inleiding, een geheel afzonderlijk werk is en dat de „korte inhoud” in de verzamelband vóór de Inleiding geplaatst slechts slaat op I en 11, maar dat de „Bladwyzer der voornaamste Zaaken”, in 1795 met de Inleiding verschenen, betrekking heeft op de drie deelen.

Het samenstellen van de T.S. wordt volgens de gangbare meening toegeschreven aan Mr J. Tonkens en Mr J. H. P. van Lier, een oordeel dat steunt op het „Berigt van de Uitgeevers”, voorkomende in I.

In hoeverre het werk van Tonkens door van Lier die slechts „eenige veranderingen, ophelderende aanmerkingen en bijvoegingen” gaf is benut, zou volgens Mr W. Lunsingh Tonckens, die onder de titel ~Een onbekend auteur” hieraan een studie wijdde , moeilijk meer zijn na te gaan. Volgens Mr Lunsingh Tonckens is de ~kundig Ingezeten”, die aldus de uitgever ~deeze beschryvinge vóór eenige jaren ontwierp”, waarschijnlijk geweest óf Mr J. van Lier óf Prof. J. de Rhoer. Uit het volgende zal blijken.

1) Broekhuizen. G.; N. D. V. A. 1895, blz. 225.

Braaksma. L.; in ~Uut en um oes olde Laandschop”, samengest. door J. Poortman. V. Gorcum en Comp. Assen, 1940.

®) Botke. J.; De Hondsrug, blz. 162. J. B. Wolters, Gron. 1928.

*) Beijerinck. W.; Lev. Natuur. Bd. 42. blz. 65. 1938.

Lunsingh Tonckens. W.; N. D. V. A. 1915. blz. 110.