springd”. „Maar”, voegt v. L. er uit eigen ervaring aan toe „dit gebeurd echter niet altoos; immers het is my meermalen mislukt.”

Na een uitvoerige beschrijving van de hazelworm eindigt hij dit hoofdstuk: „Intusschen word hier de Blindslang meer dan den Adder gevreesd; onze inwoonders over het algemeen keuren de beet van dit Schepzel voor byna ongeneeslyk.”

V. L. wijdt in het laatste hoofdstuk een uitvoerige beschouwing aan de wijze van voortbeweging bij adders en slangen, aan hun lichaamsbouw en zintuigen en aan de doelmatigheid van de huidschubben en -plooien.

Hij merkt op, dat het onmogelijk is de ouderdom van reptielen na te gaan, daar de dieren, in gevangenschap gehouden, geen voedsel tot zich nemen en spoedig sterven: „Menigvuldige en verschillende proeven, gedurende een reeks van jaren gedaan, hebben al myn oplettenheid en geduld te leur gesteld om dit te kunnen bevestigen."

Hij acht slangen wel de meest merkwaardige dieren: „Zoude wel de verstandigste en afgetrokkenste overpeinzing van iemand onzer, die nimmermeer iets van een Slang vernomen hadde, wel vatbaar zyn, voor de mogelykheid van het bestaan eener natuurlyk wezen, het geen alle werktuigen ontbrak, waar mede andere levendige Schepzelen zich van de een tot de andere plaats kunnen bewegen?”

„Wy leren echter uit het aanwezen der Slangen, dat ze tot die dingen behooren welke mogelyk zyn. Het behaagde de Scheppende Goedheid aan het Menschdom door aan dit Dier bestaan te geven, een overtuigend bewys van derzelver onbepaalde macht te schenken. Wy worden dan van achteren overtuigd, dat er een dierlyk wezen bestaat, ’t geen wy, vooraf, zelvs uit de beschouwing van andere Schepzelen, niet voor mogelyk hielden.”

Over de slang in de Bijbel genoemd schrijft v. L. tenslotte:

„Het was dan de Slang, die alle andere Dieren des Velds in scherpzinnigheid en vernuft overtrof. Het is intusschen niet te ontkennen, dat de Vorst der duisternis de hoofdrol by deze geschiedenis gespeeld heeft. Dan hoe dit kwade wezen een Slangetong de Paradystaal heeft doen spreken, zal vermoedelyk niemand zich vermeten uitteleggen. Het schynd intusschen zeker dat de Slang juist daarom, omdat ze scherpzinniger was, door den Satan by voorkeur tot het uitvoeren zyner snode oogmerken is misbruikt geworden. Doch dit zy zo, het verschoond ons aller Grootmoeder niet; zy maakte zich doch aan ongehoorzaamheid tegen God schuldig, en bracht het kwaad op dezen aardbol.”

De in dit merkwaardige Drentsche boek beschreven ingewortelde, uit bijgeloof en onkunde voortkomende —, opvattingen, over adderolie, giftige