„Daar ziet men de Religiehaat met Priesterlyke plegtgewaden omhangen, en met een schynbaren yver van Godsdienstigheid geblanket, de houtstapels aansteken, om de uitgerekte en afgepynde ledematen van andersdenkende stervelingen te verteren.

Ja het zyn nog schandelyke gedenktekenen dier tyden, dat men onder ons nog wetten aantreft, die het bestaan van Tovenaars en Toveressen schynen te onderstellen”.

Van Lier vermeldt, dat dit 39-ste artikel het eerst wordt aangetroffen in het Landrecht van 1614, maar vermoedt dat toch reeds eerder bepalingen in dien geest bestonden en „besluit derhalven, dat deze Wet oorspronkelyk tot dat noodtlottige en verbysterde tydperk behoort, wanneer de Tovergodes ten troon gestegen, en wyd en zyd haren scepter zwaayde, en door beguichelingen de herzenen van Heerschers en onderdanen van Geleerde en Eenvoudige in een zekere bedwelming bracht, die hen van het spoor der reden deden afwyken, en in den onpeilbaren afgrond der dwaasheid en dwalingen nederstorten”.

Van Liers verhandeling wordt aangehaald door M r J. Pan in zijn uitvoerig artikel „lets over de Weerwolven en het scheldwoord Weerwolf” wordt ook vermeld in Petits Repertorium *), maar is verder bijna onopgemerkt gebleven.

c. Zijn tweede groote werk is de

VERHANDELING OVER DE

DRENTSCHE

SLANGEN EN ADDERS

door Mr. J. VAN LIER.

verschenen in 1781 te Amsterdam en Groningen bij de Erven Hout u i n en L. H u i s i n g h en voorzien van een opdracht aan „Hare Edele Mogenden de Heeren RIDDERSCHAP en EIGENERFDENS, STAATEN van het Landschap Drenthe, en aan zijne Doorlugtige Hoogheid den Heere PRINCE VAN ORANGE en NASSAU, Nederlands dierbaren Erfstadhouder”.

Het werk bevat een Nederlandsche en een Fransche text in twee kolommen op één bladzijde naast elkaar en is voorzien van drie uit de hand bijgekleurde gravures van Ringslang, Adder en Hcizelworm. Op het titelblad prijkt het

Pan. J.; D. V. A. 1843, blz. 149, ook verschenen in: Kleine opstellen over Gesch. Oudheidk. en het Bijgeloof in Drente. A. C. Kruseman, Haarlem. 1862.

Petit. L. D.; Repert. d. Verh. en Bijdr. betr. Gesch. d. Vaderlands. I. loii. Leiden, Brill. 1907. Aanw. U-B. Gron.