slordig en in spiegelbeeld overnam, zoo verdiend becritiseerd door Gratama en geestig gehekeld door de Wilde *) —, maar te zwijgen.

Oldenhuis Gratama (1886) noemt hem wel en zegt over de diverse pogingen om de naam hunnebedden af te leiden, dat „Picardt en van Lier geene geleerden waren van dat genre om zich in zulke zaken zoo vooraan te stellen, waartoe noch hunne positie in het dagelijksche leven, noch hunne woonplaats hun genoegzame vrijmoedigheid gaven.” ®)

Holw e r d a (1925), die nog altijd de hunnebedbouwers de „oudste” bewoners van ons land noemt *) vermeldt, ~dat bij Eext onder een heuvel een regelmatig gebouwde kelder voor den dag is gekomen”, maar noemt van Lier niet. Het is tenslotte het standaardwerk van prof. van Giffen (1928), waarin de „Oudheidkundige Brieven” uitvoerig worden geciteerd '), echter zonder een woord van waardeering, terwijl in een kort historisch overzicht, door dezelfde schrijver *), over de belangstelling der Drenten in de oude monumenten, van Lier’s naam in het geheel niet genoemd wordt.

Alleen de Wilde prijst van Lier, „die in een tijd, waarin de belangstelling, voor zoover zij bestond, slechts gericht was op Grieksche en Romeinsche oudheden, in ons land een baanbreker is geweest. Wel was hij niet de eenige, maar ongetwijfeld de meest beteekenende van die vrijere richting van onderzoek in zijn tijd. Hij is feitelijk ook de eerste geweest, die een ernstig wetenschappelijk cachet heeft weten te geven aan de beredeneering van zulke vondsten en nog heden is zijn beschrijving van den „Grafkelder” van Eext één van de beste en meest volledige geschriften, die we in ons land over dergelijke onderwerpen hebben. Het is van 1760!

Sedert van Lier heeft er nooit ook nu nog niet (1908) een enkel wetenschappelijk onderzoek van één onzer Hunebedden plaats gehad”.

De Eexter grafkelder (de aanleidende oorzaak tot het schrijven van de Oudheidkundige Brieven) werd op 30 Juni 1871 door de Markegenooten van Eext aan de Provincie geschonken; wie dit monument thans bezoekt moet zich helaas ergeren aan de toestand van verwaarloozing en vervuiling waarin het zich bevindt!

Gratama. S.; Buil. Oudheidk. Bond. 111. blz. 234.

2) Wilde. W. J. de; N. D. V. A. 1907. blz. 68.

*) Oldenhuis Gratama. L.; De Hunnebedden in Dr. Assen, v. Gorcum en Comp, 1886.

*) Holwerda. J. H.; Nederlands vroegste geschiedenis, blz. 57. v. Looy, A’dam, 1925. 2de druk.

•■l Giffen. A. E. van; De Hunebedden in Nederland. Oosthoek, Utrecht. 1928. *) Maandbl. Drente. Nov. 1929. blz. 81.

’’) Wilde. W. J. de; N. D. V. A. 1908. blz. 122.