Prins Willem V, waarvoor v. L. diverse oudheidkundige voorwerpen uit Drente afstond en met Wolther van Doeveren (1730—1783), lijfarts van Willem V en in 1754 benoemd tot hoogleeraar te Leiden. Deze van Doeveren bezat een kabinet van delfstoffen en anatomische preparaten en had bijzondere belangstelling voor de in de Hondsrug gevonden versteeningen, waarover hij een verhandeling wilde schrijven; Van Lier leverde hem in briefvorm de stof voor deze geologische beschrijving van Drente, die echter door het overlijden van v. D. nooit is uitgegeven. In 1770 hield van Doeveren te Groningen een academische redevoering over „De gunstige gesteldheid van Groningen voor de gezondheid afteleiden uit de natuurlijke historie der stad”, welke rede in 1771, uit het latijn vertaald, door prof. van Geuns werd uitgegeven. Daarin wordt van de bodem gezegd, dat deze is „.. . vervuld met menigvuldige Keisteenen en zeer fraaie Versteeningen, geen zoutagtige, zwavelagtige of ander kwalik ruikende uitwaassemingen opgeeft en geenerlei vergiftige dieren voedt” „ ... en dus zeer gezond moet zijn.”

a. Mr J. van Lier’s eerste werk waren zijn

OUDHEIDKUNDIGE BRIEVEN,

bevattende eene verhandeling over de manier van Begraven, en over de Lykbusschen, Wapenen, Veld- en Eeretekens, der

OUDE GERMANEN,

En in het byzonder de beschryving van eenen alouden Steenen Grafkelder, met de daarin gevondene Lykbusschen, Donderkeilen

en Donderbylen enz.

Bij het Boerschap Eext, in het Landschap Drenthe, ontdekt, In welke beschr3rvinge zekere Brief, over byzondere Nederlandsche Oudheden, zo opgehelderd als wederlegd word, door

MR. JOANNES VAN LIER,

Oud Gedeputeerde Staate, thans Ontfanger-Generaal en Medelid van den Loffelyken Etstoel des Landschaps Drenthe.

Met noodige afbeeldingen opgehelderd.

Uitgegeven en met een Voorreden en Aantekeningen vermeerderd door

A. Vosmaer.

in ’s Gravenhage, bij Pieter van Thol, in de Veenestraat.

M.D.CC.LX.