deelen, tot dit Amt behorende”, een bedrag van ongeveer tweehonderd gulden. Verder moest de ontvanger bij het aanvaarden van zijn post vijftienhonderd gulden „Amtgeld” betalen, terwijl de verplichting tot het storten van vijftigduizend gulden waarborgsom, erop wijst dat hem groote bedragen aan ’s lands geld werden toevertrouwd.

De inkomsten van het ontvangerskantoor bestonden uit de opbrengsten der generale middelen, omslagen, haardstedengeld, grondschattingen enz., terwijl de léisten voornamelijk door de uitgaven ten behoeve der Generaliteit en door de tractementen der Landschaps-ambtenaren werden gevormd. De belastingen waren verpacht en de pachters moesten met de ontvanger afrekenen; de inning der grondschattingen welke een belasting van 5% op de onroerende goederen vormde was niet verpacht, maar geschiedde kerspelsgewijs door schatbeurders, die onder de ontvanger stonden.

Deze was tevens belast met de uitbetaling der premies op schadelijk gedierte en het is teekenend voor zijn tijd, dat v. L. de laatste ontvanger was, die op 20 Juli 1758 aan vier Holther ingezetenen de premie van honderd gulden ter hand stelde, voor de laatste in Drente gedoode wolf, een groot en oud exemplaar op 17 Mei van dat jaar geschoten. *)

Het ambt van ontvanger was een ondankbare betrekking: de gelden van de pachters en schatbeurders kwamen meestal traag en ongeregeld binnen, terwijl de uitgaven toch voortgang moesten hebben en de finantiëele toestand van het Landschap was nooit erg rooskleurig.

Van Lier, van wie zijn zwager Petrus Hofstede *) getuigt: „die mij te na bestaat, om iets anders van hem te durven zeggen, dan dat hij de wijsheid en geleerdheid oneindig hooger schat, dan de aanzienlijke bedieningen, die hem in mijn vaderland zijn toevertrouwd”, had een zoo groote belangstelling in het wetenschappelijk onderzoek van het Drentsche land, de bodem en de gesteenten, de oudheden, de dierenwereld, kortom van het geheele milieu, dat hij blijkbaar niet voldoende contróle schonk aan de hem toevertrouwde landschapskas. Een speciale commissie ingesteld om „de comptoiren van ’s Landschaps rendenten te visiteeren”, ontdekte een groot tekort in de ontvangerskas *); Mr J. van Lier was plotseling met de Noorderzon vertrokken, zoodat bij besluit van 5 Maart 1785 Drost en Gedeputeerden „den boedel van den voortvluchtigen Ontfanger-Generaal Mr J. van Lier, wegens den grooten

Noot I, voorg. blz.

Magnin J. S.; Losse bladen uit Drenthe’s Geschiedenis, blz. 168. Assen. Willinge Gratama, 1856.

Hofstede. P.; Bijzonderheden over de Heilige Schrift. I. blz. 341. R’dam. 1766.

Gratama. S.; N. D. V. A. 1891. blz. 90.