tanden een op dat, zeer eng afgebakende, gebied nog weer méér gespecialiseerde hulp wenschelijk maakten, werd ook daar een geïnteresseerd specialist bijgehaald om toch vooral alles uit het gevonden materiaal te halen, wat er in zat.

Het resultaat van dit wetenschappelijk werk is, rijk gedocumenteerd met foto’s als steeds bij onderzoekingen waar Van Giffen de hand in heeft gehad, inmiddels gepubliceerd in een buitenlandsch tijdschrift. En de leek staat verbluft, wanneer hij, met bewijzen gestaafd, conclusies te lezen krijgt over de leeftijd der gecremeerden, over hun gestalte, hun sexe en over het al of niet in één um samen begraven zijn van resten van meerdere personen.

Dit voorbeeld zou met talrijke andere kunnen worden vermeerderd: wordt een praehistorische put ontgraven, dan wordt er op gelet of er biederresten op den bodem liggen, of insectenschilden. Want immers elk klimaat heeft zijn eigen boomsoorten en wanneer de put op andere wijze, b.v. door de aanwezigheid van aardewerkscherven, te dateeren valt, dan kan uit de aanwezigheid van blad, of kever wellicht iets worden geconcludeerd over het klimaat van de vindplaats in die periode.

Wordt een urnenvondst gedaan, dan wordt niet alleen op de soort en de eventueele beendereninhoud gelet, tpaar ook wordt de oppervlakte zorgvuldig nagespeurd om te zien of wellicht de praehistorische pottenbakker ook zijn pas gevormde pot te dicht bij het zaaikoren te drogen heeft gezet, omdat dan de graankorrels zich in den weeken wand hebben kunnen vastzetten en zich nu nog afteekenen als een zuiver negatiefje van het verdwaalde zaad. Dit is geen grapje, er zijn werkelijk tallooze urnen en potten gevonden, waarin men deze zaadafdruksels heeft aangetroffen,die met zekerheid konden worden herkend. Zoo is men iets meer over de leefwijze onzer vroegste voorouders te weten gekomen.

Bekend mag worden verondersteld het onderzoek van de maaginhoud der „veenlijken” uit Weerdinge, die in het Asser Museum zijn opgenomen. De uitslag daarvan sloot zich geheel aan bij het zaadonderzoek van de urnen en potten uit dezelfde periode. Weliswaar komt de mogelijkheid van een onderzoek als het laatstgenoemde bijna nooit voor, is die mogelijkheid er echter, dan wordt zij terstond benut.

Zelfs de meest ondeskundige leek zal kunnen begrijpen, dat wanneer onderzoekingen jaar in, jaar uit, op een dergelijke uitgebreide wijze worden verricht, een schat van materiaal zich gaat opstapelen, waaruit langzamerhand veronderstellingen groeien tot aanwijzingen, aanwijzingen tot waarschijnlijkheden en tenslotte, als de massa materiaal geen andere conclusie meer toelaat. waarschijnlijkheden, op hun beurt, tot bewijzen.

De werkzaamheid van Van Giffen als wetenschappelijk opgraver heeft een aanvang genomen in een tijd, toen de archaeologie grootendeels nog slechts werd bedreven als een soort schatgraverij. Er werd jacht gemaakt op voorwerpen