Van Giffen studeerde te Groningen in de biologie van 1904-1911 en daarna in de archaeologie aan de Leidsche Universiteit, met welk vak hij ook in het Noorden reeds in aanraking was gekomen, als gevolg van een in 1908 tot hem gerichte uitnoodiging van het „Centraal bureau ter verspreiding van kennis van Groningen en omliggende streken” om een onderzoek te willen instellen in de wierde te Dorkwerd. Het slot van deze studie was een dissertatie, gewijd £ian de in de terpen voorkomende fauna, waarop hij op 20 Juni 1913 cum lande promoveerde.

Deze dissertatie behandelde dus direct reeds een stof, waarbij zoowel de biologische als de archaeologische wetenschap naast elkaar den schrijver hielpen om tot zijn wetenschappelijke resultaten te komen en deze combinatie is niet alleen toen, maar tot op den dag van heden, steeds een gelukkige gebleken.

Ten eerste omdat bij elke opgraving niet alleen de menschelijke maar ook de dierlijke en plantaardige overblijfselen in het gezichtsveld van onzen wetenschappelijken onderzoeker vielen.

Ten tweede omdat Van Giffen zelf in staat was aandacht te besteden aan de begroeiïngsresten van de oppervlakten, waarop en waarin hij eenig praehistorisch object aantrof, hetgeen hem verder leidde tot studie inzake klimaatsveranderingen, het tijdperk van het ontstaan der heidevelden en allerlei daarmee samenhangende vraagstukken.

Ten derde omdat de exacte methodes, die den bioloog tijdens zijn studie worden bijgebracht, op zoodanige wijze hun stempel op Van Giffen’s werkmethoden hebben gezet, dat hij, toch reeds krachtens aanleg en wetenschappelijke principes, geneigd tot de uiterste nauwkeurigheid, een opgravingstechniek heeft ontwikkeld die door heel de wereld wordt geprezen en .... nagevolgd.

Een enkel voorbeeld zal het bovenstaande mogelijk wat verduidelijken voor hen, die niet uit eigen aanschouwing Van Giffen’s opgravingen kennen en niet op het object zelf, zijn steeds weer tot bewondering leidende scherpzinnige conclusies hebben mogen aanhooren.

Het vinden van menschelijke overblijfselen bijvoorbeeld.

Persoonlijk was ik getuige van het zorgvuldig verzamelen in een groot aantal voor dat doel van heinde en verre bijeengebrachte doozen en kistjes van lijkbrandresten in een kringgrepurnenveld op het Westerveld bij Sleen. En ik wil eerlijk bekennen, dat ik weinig resultaat verwachtte van het laboratoriumonderzoek, van wat mij onherkenbare stukjes leken. Maar Van Giffen dacht er anders over. Hij herkende zelf op het eerste gezicht een enkel grooter stuk en aangespoord door het feit, dat in een naburig land van een soortgelijk onderzoek eenige resultaten waren gepubliceerd, werd ook in Groningen een jong geleerde te hulp geroepen om dit legkaartenwerk um voor um na te pluizen, om zoo mogelijk tot eenige conclusies te komen. En toen de in de resten gevonden