Gasteren, onderzocht. Ik bedoel daarmede een heuvel, even Ndl. van het spoor tusschen Anderen en Eext, W. van het zgn. Hillig meer, in een perceel heideveld, kadastraal bekend, Gem. Anloo, Sectie M, No 1546 (Afb. 34: b en c). Ook deze heuvel werd, zij het onvolledig, volgens de kwadrantenmethode onderzocht (Afb. 33 en 34).
De 1.40 m hooge tumulus, (top 18.35, zool 16.95 m + N.A.P.) met een doorsnede van 14 m, bestond uit sterk geaderd, geelachtig zand op een nauwelijks gepodsoleerden ondergrond. Hij was in het midden diep ingegraven, zelfs tot in en door het hoofdgraf. Toch was het laatste nog eenigszins als een min of meer afgeronde plek te herkennen (Afb. 34: Vakken E/F—5/6 en Prof. A, Vakken E—F). Behalve een klopsteen in de zool (Afb. 34: No 113 en Prof. B, Vakken 5—6), werd er niets in of bij gevonden.
Wij hebben hier blijkbaar te doen met een aeneolithischen grafheuvel, overeenkomend met den boven beschreven tumulus I bij Anloo (Afb. 26). Bijzonderheden zijn verder niet op te merken; alleen zij de aandacht gevestigd op den voor zichzelf sprekenden naam: Hillig (= heilig) meer.
BESLUIT
Wanneer wij thans den blik terugslaan en ons even bezinnen op de verschijnselen, die de revue gepasseerd zijn, dan lijkt het wel alsof wij op vriendenbezoek waren en zijn teruggekomen van een familiereünie. Vrijwel zonder uitzondering ontmoetten wij er oude bekenden met vertrouwde gezichten. Velen waren onveranderd, sommigen wat verouderd, anderen ook wel uitgegroeid en volwassener, nog anderen jong of verjongd. Slechts enkelen zagen wij voor het eerst. Tot op groote hoogte dus onmiskenbaar veel gelijks en verwants, maar daarin lag juist ook het prettige: de zekerheid van het vertrouwde, de vertrouwdheid van het zekere. De bekenden-