Boven in het heuvellichaam werd nog een secundair schachtgraf aangetroffen, echter zonder grafgiften (Afb. 31 : Prof. A, Vakken F—G). Het is mogelijk, dat het graf inderdaad bij den vloerheuvel behoort, doch dit is niet zeker.
11. De onduidelijk van den voorafgaanden vloerheuvel gescheiden dakheuvel (II) was door de vroegere gravingen bovenin nogal beschadigd (Afb. 30 en 31). Toch was hij wel herkenbaar aan onderbrekingen in de veradering evenwijdig aan het talud (Afb. 30 en 31 : Prof. A en B). Ook wees in die richting het voorkomen van een, zij het eenigszins onregelmatige, twee-tot drievoudige palissade (Afb. 31). Deze correspondeerde nl. met de randbegrenzing van het bouwland onder den vloerheuvel, d.w.z. met een onderbreking daarin, en tevens met een daarvan uitgaand talud (Afb. 31 : Prof. A, Vakken C, DenJ, resp. Prof. B, Vakken 3,4 en 10). Bovendien vonden wij Zdl. op het primaire hoofdgraf nog een scherp zich afteekenende tweede bijzetting, blijkbaar het hoofdgraf van onzen dakheuvel. Het was een rechthoekig schachtgraf (1. 2.75, br. 1.30), dat niet in den ondergrond insneed. Grafgiften ontbraken, doch wel werd er veel houtskool aangetroffen.
Krachtens structuur en grafvormen hebben wij hier te doen met een dakheuvel, in den vorm van een palissadeheuvel uit den ouderen bronstijd, geheel overeenstemmend met subtumulus II van den drieperiodenheuvel en met den daarbij gelegen palissadeheuvel te Zuidvelde .
NEOLITHISCHE GRAFHEUVEL BIJ HET „HILLIG MEER” Z. W. VAN EEXT, GEM. ANLOO
(Museumverslag over 1939, No 32) (Afb. 33—34)
Evenals de vorige heuvel werd ook nog een andere grafheuvel, dien wij eveneens bedreigd achtten, tijdens de groote opgraving bij
*) N. Dr. Volksalmanak 1940, p. 209—213, Afb. 33—35.