onderzoek. Dit laatste geschiedde op de gewone wijze, volgens de kwadrantenmethode, waarbij met het wegnemen van het Z.W. kwadrant begonnen werd (Afb. 30). Het bleek, dat wij ook hier te doen hadden met een tweeperioden-heuvel, ook al waren de componenten niet gemakkelijk scherp te onderscheiden.

I. De :i: 1.30 m hooge vloerheuvel, met een doorsnede van ± 13 m, bestond uit vrij zuiver lichtgeel, bruin geaderd zand, opgetast over een ± 0.08 m dikke bouwlaag en een centraal hoofdgraf op bodemniveau. Het laatste was onduidelijk begrensd, doch min of meer lang gerekt in Z.O.—N.W. richting. In den Z.W. rand bevond zich een grafgift, in den vorm van een recht opstaande, afwijkend zonair versierde klokbekervormige pot (Afb. 31, No 111, en Afb. 32). Bovendien werden daar en in het heuvellichaam een paar versierde scherfjes (Afb. 31, No 112) gevonden. De pot herinnert door haar verbasterde wikkeldraad-versiering aan hunebeddenaardewerk, door haar vorm daarentegen aan een beker. Het is een merkwaardig mengproduct. Ook de scherven staan eenigszins op zichzelf. De pot is geheel vergelijkbaar met een te Ohlenburg bij Hamburg gevonden exemplaar^). Alleen is dit laatste iets slanker; het bevatte bovendien een aantal bronzen ringen, zoomede de helft van een even geranden, bronzen bijl, met waaiervormig verbreede snede, uit den beginnenden metaaltijd, den steen-bronstijd. Daardoor is dus tegelijk onze vondst chronologisch nader bepaald.

Zeer bijzonder is het voorkomen van het dunne laagje akkergrond, waarop de heuvel rust, en van de (haak)ploegsporen, plaatselijk daaronder, in den vasten grond (Afb. 31, A: Vakken E—9 7—9 en G 5; Prof. A en B). Hoewel wij reeds eerder oud bouwland onder grafheuvels geconstateerd hebben, o.a. bij Zeijen en Rhee *), hier hebben wij voor het eerst een voorbeeld daarvan uit de jongste steenperiode. Immers gezien de structuur en de grafgiften, behoort de er op gelegen heuvel tot den aeneolithischen tijd.

Vergel. Schwantes, G.: Die Vorgesch. Schleswig-Holsteins 11, 1939, p.p. 292, Abb. 351—352. Zie ook Die Bauart etc., p. 26, Taf. 12: 11, 23.

•) Vergel. boven p. 116, voetnoot