N.A.P.), met een doorsnede van 16 m, lag meer naar het 0., excentrisch op subtnmulus I. Hij had de uitgesproken gepodsoleerde oppervlakte-structuur van het heideveld, bestond, als gezegd, uit plaggen en was opgetast over een centraal, N.—Z. gericht schachtgraf (1. 2.55, br. 7.50, diep 0.50 m) (Afb. 27 : a en d en Afb. 28). Dit laatste bevatte, in tegenstelling met het vorige, lijkbrandresten en was over het geheele oppervlak los met veldsteenen bedekt. Ook hier ontbraken grafgiften.
Op grond van het bovenstaande mag men, in weerwil van de afwezigheid van grafgiften, wel besluiten, dat de bewuste heuvel een tweeperioden-tumulus is, bestaande uit twee, m.i. niet lang na elkaar gebouwde componenten, die achtereenvolgens tot de vroegstens aeneolithische periode, d.i. den zgn. kopertijd, den overgang tusschen steen- en metaaltijd, en tot den vollen, vermoedelijk midden-bronstijd behooren. Hoewel individueele heuvelgraven, zijn beide blijkbaar derivaten van de oude hunebeddencultuur.
TWEEPERIODEN-HEUVEL N. VAN GASTEREN, OEM. ANLOO (Museumverslag over 1939, Nos 37—38)
(Afb. 29—32)
Tijdens de opgraving van het kringgrepurnenveld met annexa, Z.O. van Gasteren (Afb. 35), werd in de eerste helft van Augustus tegelijkertijd onderzocht een groote, op zichzelf staande heuvel (Afb. 29, 31), ruim 1 km Ndl. van even genoemd gehucht. Deze heuvel was gelegen in perceel, kadastraal bekend Gem. Anloo, Sectie C, No 1392 (Afb. 31 : b, c), toebehoorend aan de Weduwe H. Tr i p te Gasteren, die welwillend verlof gaf tot het onderzoek. De heuvel is nadien niet weer hersteld, aangezien het zand is gereden in het onmiddellijk N.W. er bij gelegen veentje.
De 1.60 m hooge heuvel (top 11.30, vloer 9.70 m-}-N.A.P.), met een doorsnede van 16 m, was weliswaar vroeger reeds ingegraven, doch slechts opppervlakkig, en eigenlijk zonder schade voor het