De 1.25 m hooge heuvel (top 19.45, zool 18.20 m + N.A.P. had een doorsnede van 16 m. Hij was begroeid met heide en gedeeltelijk ook met ruigte. Schilderachtig gelegen, is hij na het onderzoek weer hersteld. De opgraving geschiedde van 17—22 Juli 1939, met behulp van 10 te werk gestelde arbeiders, op de gewone wijze, volgens de kwadrantenmethode, zij het zeer vereenvoudigd (Afb. 27 : a). De heuvel, die bij vroegere ingravingen (Afb. 27: Prof. B) slechts weinig was beschadigd, bleek te zijn een tweeperioden-tumulus, waarvan althans de bovenste der beide compenenten uit duidelijk herkenbare heideplaggen bestond.
I. De 0.60 m hooge vloerheuvel (top 18.80, zool 19.20 m + N.A.P.), subtumulus I, met een doorsnede van 9 m, lag op een niet of nauwelijks als zoodanig herkenbaren, gepodsoleerden ondergrond. Voor zijn oppervlak geldt hetzelfde. Het heuvellichaam wéis opgetast van geelachtig grauw zand met slechts hier en daar herkenbare plaggen- of zodenstructuur. Onder het midden bevond zich het hoofdgraf, een N.W.—Z.O. gericht, afgerond-rechthoekig schachtgraf (1. 2.10, br. 1.25, diep 0.85 m) (Afb. 27 : a—d. Prof. C), waarin de nog herkenbare sporen van een boomkist met hurkend lijksilhouet (Afb. 27 : den Afb. 28). Daarvan lag het hoofd aan de Z.O. zijde, met het gezicht naar het Z.W. Tegen en om de kistsporen, in het bijzonder op de Zdl. hoeken, lagen eenige veldsteenen, blijkbaar om de kist te steunen. Ook over de kist, speciaal Z.0., d.i. aan het hoofdeinde, lagen een grooter aantal steenen, een soort van rudimentaire steenpakking dus. Grafgiften ontbraken. Interessant is de combinatie van de neolithische hurkgraf- en de bronstijd-boomkist-bijzetting *).
11. De 0.65 m hooge dakheuvel (top 19.45, vloer 18.85 m +
N.B. In de opgravingskaart (Afb. 27) zijn de oorspronkelijke hoogtecijfers ten opzichte van een aangenomen nulpunt door een omissie niet met 13 m gecorrigeerd, d.w.z. verhoogd; in den text geschiedde dit wel.
*) Vergel. de dakheuvelbijzetting in den zgn. Ketenberg bij Eext (van Giffen, A. E.: Die Bauart etc., Mannus Biblioth. 44/45, 1930, p. 46, Abb. 32—34).