op de gewone wijze, volgens de kwadrantenmethode, met behulp van 10 te werk gestelde arbeiders.
De bewuste 1.30 m hooge tumulus I (top 17.55, zool 16.25 m + N.A.P.) had een doorsnede van 19 m. Hij was in het midden sterk vergraven (Afb. 26 : Prof. Aen B), doch zonder veel schade voor het onderzoek. De heuvel bleek te bestaan uit bruin geaderd, vrij zuiver geelachtig zand met secundaire oppervlaktestructuren, ten gevolge van aanwaaiing aan de O. en N.O. zijde (Afb. 26 : Prof. B en A). Hij was opgetast op een ondergrond zonder uitgesproken podsoleering, over een centraal hoofdgraf op bodemniveau. Toch teekende het graf zich goed af als een iets donkerder gekleurde plek (1. 3, br. 3 m) met wat houtskooldeeltjes en daarnaast een paar steenen (Afb. 26). Lijksporen of grafgiften werden niet aangetroffen. In weerwil daarvan vormt de structuur van heuvel en ondergrond m.i. voldoende bewijs, dat de heuvel een neolithische tumulus van het denkbaar eenvoudigste type is. Vermoedelijk mag hij beschouwd worden als een derivaat van de megalithische groep van graven uit den jongeren steentijd.
lets meer Noordelijk ligt nog een andere, eveneens bedreigde heuvel, tumulus 11, die echter tot nu toe niet onderzocht is.
TWEEPERIODEN-HEUVEL N. VAN EEXT, GEM. ANLOO (Afb. 27—28)
Interessanter dan de voorafgaande heuvel was een tumulus circa 1 km N.W. van Eext. Hij lag een weinig O. van den in Mei 1937 onderzochten en weer gerestaureerden tweeperioden-heuvel en de beide daarbij gelegen steenkransheuvels in den „Drewelik”, in het kadastrale perceel, Gem. Anloo, Sectie L, No 2099 (Afb. 27 : b en c). De Heer G. Ess i n g te Eext, correspondent van het Museum, vestigde onze aandacht op bedoelden tumulus; de eigenaresse. Mejuffrouw de Weduwe Schuiling, stond welwillend een onderzoek toe.
N. Dr. Volksakn. 1939, p. 124 e.v., Afb. 5—9.