als een aanwijzing, dat daar ter plaatse een toegang is geweest. Of deze gecorrespondeerd heeft met een onderbreking in een eventueele bovenomlijsting van liggende palen, zij in het midden gelaten, al acht ik die mogelijkheid niet buitengesloten. In ieder geval hebben wij hier met een typischen palissadeheuvel te doen, die blijkbaar, evenals de vorige, op enkele plaatsen, wellicht bij de secundaire bijzettingen, verhoogd of aangezet is (Afb. 24 : Prof. A, Vak G.) Een ondiepere nabijzetting in het heuvellichaam, in den vorm van een tweeoorige urn uit den jongeren bronstijd, voltooit naar wel schijnt het beeld van een tot traditie geworden oudere grafheuvelnecropool. Deze is dan afgelost door de bijzettingen der overeenkomstige urnenvelden, althans daarmee aangevuld. Belangwekkend is in dit verband de vergelijking met de vroeger beschreven, iets Zuidelijker gelegen grafheuvels, in zooverre de bijzetting hier vroeger begonnen en later, d.w.z. in den bedoelden umenveldentijd, geëindigd is

WONINGSPOREN UIT DEN ROMEINSCHEN KEIZERTIJD N. VAN WACHTUM, GEM. DALEN

(Museumverslag over 1939, Nes 259—265) (Afb. 25)

Begin Juni 1939 berichtte de burgemeester van Dalen, Mr J. A. ten Holte, telefonisch, dat er volgens geruchten „urnen” zouden zijn gevonden bij ontginningswerk in zijn Gemeente. Bij een onmiddellijk ingesteld nader onderzoek bleek, dat het hier betrof een stuk heideveld in de Oosterbroeken, ten N. van Wachtum, Gem. Dalen, kadastraal bekend sectie B, No 2465, eigenaar de Heer A. IJ k e n te Wachtum. De ontginning geschiedde door de Ned. Heide Mij.; de opzichter de Heer Hoogerweg en de voorwerker H. v. Ri e 1 waren ons in alle opzichten behulpzaam. Het onderzoek

1) N. Dr. Volksalm. 1940, p.p. 209, Afb. 34—35.