TWEE SAMENGESTELDE PALISSADEHEUVELS (I EN II) Z.W. VAN ZUIDVELDE, OEM. NORG

(Museumverslag over 1939, Nos 85—86) (Afb. 21—24)

Begin April 1939 was de in 1938 begonnen ontginning van het heideveld, circa 2 km Zdl. van Westervelde en ruim 1 km Z.W. van Zuidvelde, inmiddels zoo ver gevorderd, dat ook de beide grafheuvels in de kadastrale perceelen, Gem. Norg, Sectie I, 840 en 823, ongeveer 0.5 km Ndl. van de twee in December 1938 aldaar onderzochte tumuli, opgeruimd zouden worden. Daarom werd besloten ook die twee grafheuvels te voren te onderzoeken. Dit geschiedde op de gewone wijze, volgens de kwadrantenmethode, onder het dagelijksch toezicht van de technici Iste en 2de klasse, de Heeren L. PostemaenJ. Lanting, met behulp van 19 te werk gestelde arbeiders, tusschen 20 en 26 April 1939.

Beide heuvels waren geschonden, doch de beschadiging was van weinig beteekenis (Afb. 23 en 24). Zij bleken gelijkelijk van plaggen opgebouwd, omgeven door een enkelvoudige krans van paalgaten (d. 12.50, resp. 11 m), rondom den plaggenkern met centraal hoofdgraf, op een duidelijk gepodsoleerden ondergrond. Zij waren, behalve ten aanzien van het laatste, dus volkomen vergelijkbaar met den derden subtumulus van den vroeger. December 1938, onderzochten grafheuvel I . Wij kunnen dus voor de structuur daarheen verwijzen. Overigens merken wij omtrent eiken heuvel afzonderlijk nog het volgende op.

I. De Oostelijke van de beide heuvels, de 0.95 m hooge tumulus I (top 10.95, zool 10 m + N.A.P.), had een doorsnede van 15 m. Het hoofdgraf bevond zich ter hoogte van de zool, d.w.z. onmiddellijk op het oorspronkelijke heideveld, dat reeds toen als zoodanig aanwezig was. Grafgiften waren aan den doode niet meegegeven. In den heuvelrand (Afb. 23) bevonden zich een elftal nabijzettingen in den vorm van zgn. schacht-skeletgraven (1. 1.45—2.30, gem. 1.95;

jjr. Volksalmanak 1940, p. 32—33, Afb. 33.