SEPTEMBER 1940
„DE PADVINDSTER"
„Ze staat op, ze komt hier langs”, fluisterde Jet. „Doe of je slaapt". „Ze gaat naar de lat", giegelde Mary, maar Mies liep de lat voorbij naar de achterkant van het schiereiland. Mary en Jet volgden, eerst voorzichtig op de buitenkant van hun voeten loopend, toen, omdat ze dachten dat Mies omkeek, op handen en voeten. Mies ging op haar hurken bij het water zitten en vischte iets op. Jet en Mary lieten zich op hun buik vallen en kropen nog dichter bij. Toen zagen ze dat Mies een groote wijde flesch uit het water haalde, waar iets in bewoog. Ze maakte zorgvuldig het doekje dat over de mond van de stopflesch gebonden was los, en haalde toen een doosje uit haar zak. Jet en Mary stootten elkaar aan en kropen vol aandacht nog dichterbij. Ze konden zien hoe Mies iets uit het doosje inde flesch liet vallen. Jet richtte zich op, ze wilde weten wat er in die flesch was. Er kraakte een tak onder haar hand en Mies draaide zich ineens om. Toen ze de twee anderen zag kreeg ze een roode kleur en probeerde de flesch te verstoppen. „Wat heb je daar toch?" vroeg Jet. „Laat eens zien", zei Mary, „doe toen niet zoo geheimzinnig kind”. „Daar dan", zei Mies de flesch voorzichtig neerzettend en een gezicht trekkend of ze zou gaan huilen „Een goudvischje!” zei Mary. „Hij lijkt niets op een goudvisch", zei Mies verontwaardigd. „Hij is er niet eens familie van. Het is een Platypoecilus". „Heb je die hier gevangen", vroeg Mary. „Natuurlijk niet, het is toch een tropische visch". „Heb je hem dan meegebracht? Wat gek". „Gek?" zei Mies met een hooge booze stem. Jet en Mary hadden haar nog nooit zooveel achter elkaar hooren zéggen. „Gek? Denk je dat ik voor mijn plezier met die flesch gesjouwd heb op de fiets? Eerst moest ik mijn aquarium van vader en moeder in het asyl brengen, maar daar namen ze geen visschen en toen zeiden ze dat ik het best een week thuis kon laten zonder eten, maar dat wou ik niet en toen heb ik het achter op de fiets gebonden en er kwam dadelijk een barst in, en ik wou het bij de broer van onze Mina brengen en ik- heb mijn twee Rasbpra's verloren en toen heb ik een flesch gekocht voor Notaris en nou gaat hij nog zeker dood ook, zonder waterverversching en verwarming." Mies' lip trilde. „En ik heb heelemaal geen versch voer, ik wou dat er tenminste nog watervlooien waren." ~'t Is een erg mooi vischje", zei Mary met haar neus tegen de flesch. „Hoe heet-ie precies?” vroeg Jet. „Platypoecilus". „Maar daarnet zei je een andere naam”. „O, Notaris, dat is zijn voornaam, omdat hij net zoo'n gezicht heeft als notaris van der Kaay". „Gunst ja, precies!” riep Jet, „kijk toch eens die bek". Mies gooide nog een paar korreltjes voer inde flesch. Het voer had een vies vleeschluchtje en Jet moest ineens denken aan dat pakje onder Mies kussen dat hetzelfde luchtje had en dat Geertrui en zij voor snoep hadden gehouden. „Wat doe je nou verder met hem?" „Ik ga telkens even kijken", zei Mies „en ik heb waterplanten gezocht". Mary boog zich over het water. „Wat zitten daar voor vieze roode luisjes", zei ze, wijzend op een poeltje tusschen de waterplanten aah de kant. „O wat fijn", juichte Mies. „Watervlooien! en daar is Notaris juist zoo dol op. Maar die waren er eerst niet, ik heb er nog zoo naar gezocht. Hebben jullie een zakdoek? Help eens visschen!" Ze vingen de watervlooien en spoelden ze op aanwijzing van Mies onder de pomp schoon. Ze zochten een oude pan om ze in te bewaren en voerden er een paar aan Notaris. „Hij ziet er al een klein beetje beter uit", zei Mies hoopvol. „Hij heeft heusch lieve oogjes", zei Mary, waarmee zij voor goed bij Mies inde gunst stond. • ♦ » Toen de groep (behalve de Gaaien) na de thee ging zwemmen zag het water van de zwemplaats rood van de watervlooien. De padvindsters die met Mekawi en Kathrien in badpakken aan de kant stonden, begonnen te gillen. „Vies hoor!" „Wat eng". „Je krijgt er kriebel van”. De bewoners van het stafhuisje kwamen kijken en beweerden dat, toen zij om drie uur gezwommen hadden, er nog niets in het water was geweest. „Het is er plotseling in gekomen", zeiden ze.
„Dan wou ik dat het ook weer plotseling weg ging”, zeiden Mekawi en Geertrui tegelijk. „Maar het is al weg", zeiden de anderen, want als een wolk die voorbij trekt, zoo was ook ineens de massa watervlooien verdwenen. ’s Avonds toen Jet samen met Mies het heele verhaal van Notaris inde flesch aan Kathrien kwam vertellen, want één van de staf moest toch Weten wat ze telkens gingen uitvoeren daar achter op het kampterrein, begreep Kathrien plotseling dat ook die watervlooien uiteen wensch waren ontstaan, uit een wensch met tranen inde oogen geuit. En ze wist nu ook hoe een wensch ongedaan gemaakt werd. Doordat twee menschen tegelijk hun verlangen naar het einde van de betoovering uitspraken. (Wordt vervolgd.) Wij Padvindsfers en de moderne Meisjesboeken Ik schrijf dit stukje, omdat ik er naar benieuwd ben, of er meer meisjes tusschen 13 en 19 jaar er net zoo over oordeelen als ik. „Waarover oordeelen?" hoor ik jullie vragen. Ik zal het jullie vertellen. Laat ik beginnen met te zeggen, dat ik mezelf in het minst niet verbeeld, bevoegd te zijn om het werk van menschen, met veel meer ervaring en levenswijsheid dan ik, te becritiseeren. Wat ik ga doen, is mijn persoonlijke meening weergeven, die, naar ik hoop, door verscheidene van jullie gedeeld zal worden. Tenslotte moeten wij die boeken lezen. Om maar met de deur in huis te vallen. Ik vind een groot deel van de meisjesboeken „voor oudere meisjes" niet goed. Ze komen allemaal zooals Huvrie al in het Juninummer zei op hetzelfde neer: een meisje (vul zelf maar kwaliteiten, enz., in) dat op het eind aan het hart vaneen of apder jongmensch gedrukt wordt, en „ja" of „Liefste" fluistert. Natuurlijk fluistert, anders zou de idylle verstoord worden. Voordat ze aan het „ja" of „liefste" toe is, heeft de heldin allerlei avonturen, die ik aan jullie verbeelding overlaat. En dit alles neemt met elkaar een ruimte in beslag, die varieert tusschen pl.m. 150 en pl.m. 395 bladzijden. Nu vraag ik me af: zou ik het eenige meisje in Nederland zijn, dat in zoo'n boek geen bevrediging vind? De eenige, die die zoutelooze „happy-end" boeken op den duur zoo verfoeilijk vind? Je leest ze, tot waar ze mekaar krijgen, en dan zeg je: „O, dat dacht ik al", en je vergeet ze. Niets krijg je er van mee. Ik weet wel, dat niet alle boeken zoo zijn. Neem maar twee boeken als; „De blijde stilte" of „Het eeuwige lied”. Het zijn prachtige, zuivere boeken, en, voor hen die dat beslist willen, zit . er aan het eerste zelfs een „happy end". Maak uit deze tirade nu alsjeblieft niet op, dat ik een „anti-happy end" campagne op touw wil zetten. Ik heb niets tegen dat einde vaneen boek, maar wel wat tegen de manier, waarop het beschreven wordt. En die vindt ik onzuiver, ja, soms zelfs belachelijk sentimenteel. En Mevrouw Nachenius-Roegholt zal het me, hoop ik, niet kwalijk nemen maar ik vind, dat haar boeken dit nogal sterk hebben. Er zijn er nog veel meer, hoor; lees maar „Veronica", door Emmy van Lookhorst, of „Toen. het October werd" door Mona Bos, 0f.... Ik zou nog meer op kunnen noemen, maar dan wordt de lijst te lang. Beter vind ik bijv. de boeken van Margot Warnsinck en Sanne van Havelte, en nog beter, reëler eigenlijk, die van Ems van Soest. Maar waarom komen er niet «meer boeken uit van Anna Hers, of als „Het Leven Wacht" door Bep Otten? Om van de historische boeken als „Tesseltje" door Ro van Oven, of „Catelyne van Ingelmunster" door Sini Greup-Roldanus nog maar niet eens te praten, want dat is een genre, waar lang niet iedereen van houdt. Ikzelf vind die boeken prachtig. Nogmaals: Ik hoop, dat onze schrijfsters, die dit misschien lezen, me niet kwalijk nemen, dat een van de jongeren, voor wie hun boeken toch bestemd zijn, zich vermeten heeft, critiek op hun uitte oefenen. En jullie, padvindsters, die het met me eens zijn, willen jullie een adhaesiebetuiging naar de redactie sturen? Vergeet het niet, want als er genoeg zijn, wil de redactie het aantal misschien wel publiceeren, en bereiken we er misschien mee, dat onze auteurs begrijpen, dat er al meer dan genoeg boeken van deze soort zijn. EEN PADVINDSTER.
14