„DE PADVINDSTER"

SEPTEMBER 1940

Hoofdstuk IV WANNEER MAG JE EEN WE/JSCH DOEN? F) etra droomde dat ze aan het visschen was. Ze had een hengel gemaakt van haar boog. Het was een klein krom hengeltje en er hing een heel lang dik touw aan. Aan het eind van het touw hing haar riem en de gesp er van diende tot haakje. Ze zat te visschen inde vijver van het plantsoentje inde stad. Ze probeerde de hengel uitte gooien, maarde stok waste kort, zoodat het touw telkens op het land inplaats van in het water terecht kwam. Het touw kronkelde om haar voeten. Ze gooide nog eens uit en nog eens. De riem raakte in haar sandaal verward. De gesp sneed in haar voet. „Au”! riep Petra. Ze trok om de gesp los te krijgen, maar het deed hoe langer hoe meer pijn. Au! Ze werd wakker en ze ging rechtop zitten om de gesp uit haar voet te halen. Toen bedacht ze zich dat ze gedroomd had en dat haar voet zoo'n pijn deed van de snee met de bijl. Ze sloeg de dekens terug om haar voet te betasten. „Au", zuchtte ze nog eens. Het licht van de lantaarn viel door de tentopening. „Wie riep. er hier", vroeg Beer. ~'t Is niks", zei Petra. „Hoe is het met je voet", fluisterde Beer. „O, goed", zei Petra. „Denkt u dat er veel visch zit in het kanaal, ik ga morgen een hengel maken, maar wat zou ik voor haakje nemen?” Beer boog zich over slapende Mary heen en legde haar hand tegen Petra's wang. „Je bent toch niet koortsig?" „Een kromme speld zou misschien gaan", zei Petra, „maar •hebt u een nijptang?" Mary draaide zich in haar slaap om. „Ga nu slapen", zei Beer, zich uit de tent terug trekkend. Het kampvuur brandde nog helder. De rondeleidsters van de gaaien hadden de wacht. De stapel hout was zoo goed als opgebruikt. „Maar het zal gauw licht worden”, dacht Beer. Ze keek op haar horloge, het was al over vieren. Ze trok haar regenjas dichter om zich heen en ging naast Ina en Riek bij het vuur zitten. Ze kon toch niet meer slapen. Ze maakte zich bezorgd over Petra's voet. Zoo'n lange diepe snee had genaaid of geklemd moeten worden. Maar hoe kon er hier een dokter gehaald? Rondkijkend naar al het water, dat er inde eerste grauwe schemering nog killer en mistiger uitzag dan gisteren-

avond, wenschte Beer uit den grond van haar hart dat er een weg bestond naar Ommen, net als anders. „Ga jullie nog wat slapen", fluisterde ze tegen Ina en Riek. „Ik blijf nu verder wel oppassen”. Rillerig en gapend slopen de gaaien naar hun tent, het viel toch niet mee zoo lang wakker te blijven ’s nachts. In haar keurige eigengemaakte tent draaide Mekawi zich onrustig om. Ze dacht aan de voorraad inde provisie. Ze was dezen nacht al een paar keer wakker geweest en telkens had ze aan de fouragetent moeten denken, die onder haar speciale zorg stond. Ze zag de twee op elkaar geplaatste kisten voor zich, waar ze zoo'n nette kast van gemaakt had, met een stuk jute er voor tegen de vliegen. Maarde planken van de kast waren zoo goed als leeg en Mekawi hield juist zoo vaneen keurig gevulde provisie. Waarom had Megra dan ook niet van te voren alles besteld, zooals zij haar had aangeraden. Je had eigenlijk weinig aan Megra wat de kamphuishouding betrof. Als ze broodjes gingen bakken, vergat ze het zout en dan lachte ze nog ook. Beer wist ook niets van kampeeren, ze had de thee zoo maar inde ketel gegooid, inplaats van ineen zak en toen er een kroes vol theebladeren uit de tuit spoot, zei ze onnoozel, „haal eens een theezeefje". Kathrien, daar had je heelemaal niets aan, die vergat zelfs om te eten als iemand anders niet een bord voor haar neus zette. „Alles komt op mij neer", dacht Mekawi, „en dat, nu er niets anders is dan een pan koude aardappels. Ze ging recht op haar stroomatras zitten, „Drie pond suiker en een potje appelstroop, maar daar zullen ze afblijven. Ik zie Engelientje al knoeien met een koude aardappel met appelstroop". Ze trok haar gymschoenen aan en sloeg haar regenjas om, ze zou de suiker en de stroop uit de fouragetent halen en in haar tent verstoppen, dan kon niemand het in z’n hoofd halen er mee te knoeien. De pan met gekookte aardappels stond bij de ingang. Mekawi tilde de deksel op. Er kroop een groote spin uit; op de bovenste aardappels kleefde een laagje zand. De vuile borden lagen vet en gronderig inde andere pan. „Bah", zei Mekawi. Met een ongelukkig gezicht ging ze naar Beer toe die bij het uitgedoofde kampvuur zat. „Zoo", zei Beer, kan je ook niet meer slapen?” ~ Uit de tent van de Spechten klonk gekreun. „Dat is Petra", zei Beer bezorgd. „Ik wou dat", begon ze, juist ten Mekawi zei: „Hè, als a1...."

11

INHOUD VAN DE VORIGE HOOEDSTUKKEN. De groep kampeert op Schiereiland in Ommen. De rondes zijn: Gaaien, Spechten en Eksters. De staf bestaat uit Megra, Beer, Mekawi en Kathrien. De eerste morgen is er een tamme ekster het kamp binnen gevlogen. Volgens Heleentje is het een wondervogel die wenschen kan vervuilen, want toen zij wenschte dat zij geen heimwee zou hebben en het prettig zou vinden in het kamp, is die wensch direct uitgekomen. Ook Megra's wensch „dat ze opeen onbewoond eiland zaten", schijnt wel verhoord te zijn, want het heele gilde terrein is door water omgeven en behalve de groep zelf is er geen menschelijk wezen te zien. Er verschijnt geen enkele leverancier, zoadat de padvindsters aardappels moeten rooien voor hun maaltijd. AT is hel eiland onbewoond door menschen, dieren verschijnen er extra veel. Na taps stookt Beer het kampvuur nog eens goed op, om slangen, ratten en wilde katten op een afstand te houden en onder het geknetter van de brandende takken en het geruisch van het water valt het kamp in slaap.