SEPTEMBER 1940
„Ï)E PADVINDSTER"
#VAM ALITPLHAMDE VIT DE 2| OUWE TVD^SÜ Over Volkskunst en Handenarbeid door Oehoe Hil Bottema
~Wht”, zoo schrééf me een Amersfoortsche leidster, is nu eigenlijk Interessant en wat niet”. Ze doelde op het zelfspeuren naar volkskunstige merkwaardigheden en motieven, met het oogmerk die inde padvindsters-handenarbeid toe te passen. „De klauwstukken van gevels, met hun eigenaardige versiering, zijn misschien voor een vlakvulling best te gebruiken, maar als je het noodig hebt, kun je dat zelf ook wel ontwerpen.” En dan vertelt ze verder over aardige luiken vaneen boerderij in Scherpenzeel, maar ook daar vindt ze geen inspiratie. „Zie, als ik daarvan nu maar eens wist, wat de moeite waardwas 'en wat niet. Overigens is het erg leuk als je allerlei dingen „.ontdekt” en ze door kunt geven, dan weet je waar je het voor doet.” Ja, wat! Zullen we eerst nog eens nagaan waarom wede volkskunst van ons eigen la,nd bij de handenarbeid willen toepassen ? Dat is wel eenvoudig te beantwoorden : Omdat het één van de middelen is, diei ons helpen de oude Nederlandsche tradities levend verder te dragen. Daarover waren velen van ons het eens in October van ’t vorige jaar, toen ik schreef over da Zwitsersche P.V. ervaringen op dit gebied. Nu zullen nog meer menschen er het belang van inzien. Naast deze ideëele reden is er nog een heel prettige prac-
tische; met goede volkskunst a,ls inspiratie, wordt onze handenarbeid véél mooier dan zonder deze hulp. Immers steunen wij dan, op de ondervinding vaneen keten van voorafgaande geslachten. (Daarvan weten wij, die het Heemkunde werkkamp meemaakten, wel te vertellen !) En nu over het „wat”. Eigenlijk is er Inde volkskunst haast geen gebied wat ons niet bij de handenarbeid tot inspiratie kan dienen. Maar, naar de opvattingen van dezen tijd, ligt de eene „stijl” en uiting ons nader dan sommige andere. Al te samengestelde en ingewikkelde „krullaria” zullen we misschien liever vermijden. Voor mij zelf vind ik vooral steeds weer versleringsmotieven inde mooi besneden koekplanken, de speculaas en taaitaai vormen. Da,ar zijn paardjes en herten, bloemen en haantjes, mannetjes, vrouwtjes, Adam-en-Eva’tjes, haasjes, ja, zelfs mooie en naïve Kerstmistafereelen. Bij llnoleumsnijden, tlndrijven, houtzaag- en houtbrandwerk zijn ze prachtig toe te passen, Hoe kom je aan die koekplanken ? Vraag eens bij ouderwetscha bakkerijen, tien tegen een dat je ’n keertje mee naar de zol-
der moogt klimmen en er ineen hoek een partijtje van die veelbelovende planken vindt. Is er in je woonplaats een Oudheidskamer ? Of weet je een streekmuseum ? Ook daar, ’t khn haast niet anders, zul je ze vinden. Toestemming behoef je; vraag dus van te voren aan den Directeur, of Indirect via den Suppoost, öf er geteekend mag worden. Maar niet alleen aan koekplanken, ook aan ander houtsnijwerk kunnen we motieven ontleenen. Besneden herkestooven
je niet schrikt en aan een eigen hopeloos-langdurig schoolwerkstuk terugdenkt!) de oude letterdoekeu oftewel merklappen brengen kleurige patronen. Om die na te teekenen heb je fijn rultjespapler noodig en veel geduld. Maar dan kun je ook wonderboomen en tooveirvogels tegenkomen, en fantastische scheepjes met het want vol geborduurde matroosjes. Bén onderdeel van zoo’n merklap is dikwijls al voldoende voor een mooi handwerk. En is het geen merkwaardige belevenis om na meer dan honderd jaren weer zoo’n zelfde patroon na te borduren,, dezelfde kruisjes uitte tellen, die in het grijs verleden een elfjarige Annemietja zoo „constlghlijck” heeft gewerkt ? (Over Staphorster kastjes hebben we in ’t Mei-nummer a,l gesproken. De helblauwe emmerrekken, die je daar én in, Rouveen buiten tegen elke boerderij ziet, zijn aardig na te maken op kleine schaal. In ’t Heemkundekamp zaagden we ze uit vurenhout, verfden ze met helblauwe grondverf. Daarop hield witte plakkaatverf voor de zonneraderen-versiering en de kartelrandjes. Ben laagje bljtsol beschermde het geheel. Wei verfden spanen doozen vermiljoenrood en bestemden het gezamenlijk geheel voor kruidenrekje. (In het Juninummar 1940 van het tijdschrift „Wiegekind en Kleuter” vind je er een heel precieze beschrijving en werkteekenlng van, daarvoor Is hier nu geen plaats). ïony Sint-Nlcolaas uit Zwolle is ook gaan speuren in Staphorst en aan haar danken wede volgende aardige beschrijving ert bijgaande zeer bruikbare versleringsmotlevein ; „Ter aanvulling van hetgeen Oehoe Prieda Dreichsler schreef over Staphorst, heb ik hier nog iets over de dingen binnenshuis. Handeharbeld-inspiratie kunnen we in Staphorst veel opdoen. Echter niet alleen aan de buitenkant van de boerderijen, waar de helblauwe emmerrekken zoo leuk afsteken tegen het grasgroen van de deuren en vensters; nee, ook binnen inde boerderijen is er veel te zien, De oude verfkleur is hier niet zoo hel als bulten, het zijn; bruin, geel, groen, rosé en blauw. De ondergrond is meesta,! rosé. Inde boerderij, die ik bezocht, waren de bedstêe-deuren, de stoelen, tafel, bissekist (hierin bergen ze de kleeren) en de schouw
bijvoorbeeld, en oude mangelplanken leveren typische bloemen en vogels op. Zijn er beschilderde „bruidsdoozen” waar de bruid van vroeger eeuwen haar hoofdtooi in bewaarde? In waterverf of kleurpotlood zijnde versieringen te copleeren. Later dienen ze voor eigen beschilderingen en helpen zoo weer een vaderlandsch goed te doen voortleven. En dan de patronen van eenvoudig boerenaardewerk! Op inmaakpotten en vuurstolpen, roompotjes en oliekruiken, .., zoek in eigen huis en bij anderen! Ook, (en nu hoop ik, dat
7
BËS,éHIt,®E>A.IJvr's DJ^IS MVj' „HGT ” htereLDE ey ■L T c K ’t E JV Vo O -np Ë