Gezantschap der Nederlanden.

Eio de Janeiro, 15 Maart 1937.

Mijnheer de Minister,

Ik heb de eer Uwer Excellentie de ontvangst te bevestigen van Hare nota dd. heden, waarbij Zij mij heeft willen doen weten welke voorzieningen de Braziliaansche Eegeering, verlangend de handelsbetrekkingen tusschen Brazilië en Nederland te vergemakkelijken en te ontwikkelen, zich voorstelt toe te passen ter regeling van voornoemde betrekkingen totdat een Verdrag van Handel en Scheepvaart tusschen beide landen zal zijn gesloten.

Ik ben gemachtigd te verklaren, dat mijn Regeering, bezield met hetzelfde verlangen als de Braziliaansche Regeering, het voorstel aanvaardt om, in afwachting van de totstandkoming van een Verdrag van Handel en Scheepvaart, de handelsbetrekkingen tusschen onze beide landen te regelen overeenkomstig de volgende bepalingen:

1) De producten van bodem of nijverheid van Brazilië, welke in het Koninkrijk der Nederlanden worden ingevoerd (voor verbruik, voor her-uitvoer of in doorvoer), zullen niet onderhevig zijn aan invoerrechten, belastingen, heffingen of douane-vorderingen, van welken aard ook, andere of hoogere dan die toepasselijk op gelijksoortige producten bij invoer uit de meestbegunstigde natie, op voorwaarde, dat de producten van bodem of nijverheid van het Koninkrijk der Nederlanden, welke in Brazilië worden ingevoerd (voor verbruik of voor her-uitvoer of in doorvoer), niet onderhevig zullen zijn aan invoerrechten, belastingen, heffingen of douane-vorderingen van welken aard ook, andere of hoogere dan die toepasselijk

Zijner Excellentie

den Heere Mario de Pimentel Brandao,

Minister van Buitenlandsche Zaken van Brazilië.