staan van den Districts-Commissaris, als van de plaats gehad hebbende bewerking de op het perceel geplaatste gebouwen de gelden.

Art. 3.

De partij ter andere verbindt zich :

a. om op gemeld stuk land den land- of tuinbouw of de veeteelt geregeld uit te oefenen ;

b. om, indien het land bij de uitgifte niet in ontginning is, binnen 3 maanden, te rekenen van de dagteekening dezer overeenkomst, met de ontginning daarvan een aanvang te maken ;

c. om het perceel in ontginning te brengen met dien verstande, dat binnen 1 jaar na de voormelde dagteekening minstens 1/10 en binnen 2 jaren minstens 1/5 van de oppervlakte van het perceel behoorlijk beplant of op andere wijze nuttig in gebruik is ;

d. om binnen een jaar na meergemelde dagteekening, na vanwege het Bestuur aanzegging te hebben ontvangen, op eigen kosten een weg aan te leggen, dienende tof algemeene verbinding, als door het Bestuur zal worden aangewezen ;

e. om, zooveel mogelijk, met een zijner b>'ren samen te werken tot het maken van eene gemeenschappelijke loozing van 2 perceelen en, waar dit niet mogelijk blijkt, de hoofdlooz-ng aan te leggen aan de door den Districts-Commissaris aan te wijzen zijde van het perceel, waardoor voor elke twee perceelen de beide hoofdloozirgen naast elkaar zullen vallen en eene gemeenschappelijke uitmonding in de afvoerleiding kan worden verkregen, zoodat voor elke twee naast elkander gelegen perceelen slechts een koker of een overgang noodig is, door de huurders der beide perceelen gezamenlijk aan te leggen en te onderhouden ;

f. om, den weg bedoeld onder d en de mogelijk van Gouvernementswege op het perceel aan te leggen wegen en voetpaden of wel den verbindingsweg, voorzoover die door of langs het perceel loopt behoorlijk schoon, zindelijk, in bruikbaren staat en met de bruggen en afwateringsgreppels in goede orde te onderhouder ;

g. om, naar reden van de oppervlakte van het perceel, bij te dragen tot het onderhouden der hoofdloozingen, bruggen en dammen van de vestigingsplaats ;

h. om, waar de perceelen zijn uitgegeven langs het Kanaal vr.n Saramacca of de Wanica, den oever daarvan ter breedte van

wanneer ten aanzien of beplanting en van bepalingen van art. 7