Art. 2.
De uitgifte van gronden op vestigingsplaatsen geschiedt in gebruik of huur volgens een verdeeling in perceelen door den Beheerder der Domeinen vastgesteld.
Art. 3.
1. Voor de gronden op de vestigingsplaatsen, waaronder begrepen de daarop zoowel binnen als buiten den polder gelegen rijstgronden, is een jaarlijksche huurprijs verschuldigd van f 6.— (zes gulden) tot f 12. — (twaalf gulden) per H. A. of onderdeel daarvan, voor elk complex bij de uitgifte daarvan vast te stellen, met dien verstande, dat gedeelten van perceelen, welke niet geschikt zijn voor beplanting, niet in aanmerking worden genomen bij de berekening van het aantal H.A.
2 Dï huurprijs is verschuldigd van den eersten dag af van het halfjaar, volgend op dat, waarin de huur ingaat. Bij ingang met 1 Januari is de huurprijs over het geheele jaar verschuldigd.
3. Wanneer de grond eerst in gebruik is verkregen met vrijstelling van de betaling van grondrechten, als bedoeld in art. 4, wordt bij het verstrijken van den termijn waarvoor de vrijstelling is toegestaan, de huurprijs dadelijk verschuldigd.
4. Bij het eindigen van de huur is de huurprijs niet verder verschuldigd dan tot den laatsten dag van het half jaar, waarin de huur eindigt.
Art. 4.
Bij uitgifte van gronden, welke nog niet voor de uitoefening van den landbouw waren uitgegeven, of gronden welke, ofschoon tevoren uitgege ven geweest zijnde wederom tot den staat van woestheid zijn teruggekeerd, geschiedt de afstand in gebruik met vrijstelling van de b; taüng van grondrechten gedurende ten hoogste vijf jaren, met dien verstande dat één persoon in één en hetzelfde tijdsverloop niet meer dan één grond met vrijstelli ig van de betaling van grondrechten kan verk ijgen De termijn, waarvoor de vrijstelling van de betali. g var. Grondrechten is toegestaan, wordt geteld vanaf den aanvang van het half jaar, volgende op dat, waarin de uitgifte in gebruik plaats had. Bij het eindigen van dezen termijn, gaat het perceel van rechtswege in huur over bij den gebruiker, tenzij