N°. 82.
Art. 2.
Wanneer de som , in dit hoofdstuk uitgetrokken, voor een der voorwerpen van uitgaaf begrepen onder de artikelen n\ 3, 4, 6, 7, 9, 11, i3, i5, 17, 18, 20, 21; 23, 24, 26, 28, 3o , 3i, 33, 34, 36, 37, 39; 4°, 4i , 43» 45, 46» 47s 49> 5°> 5i, 52, 53 , 54, 56 , 58, 60, 61, 62, 63, 64, 66, 67, 68, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 77, 78, 79, 82, 83, 86, 87, 90, 92, 95, 97, 100, 101, io3, ro5, 107, 109, 111, n3, n5, 117, "9, 121, 122, 123, 124, 129, i3o, i3i , i32 , i33, 137, i38, 139, 140, 141» i43, 144 » ï45, 146 , 147 ' i48 en 149,
ontoereikend mogt worden bevonden, kan het ontbrekende bedrag, met inachtneming van het voorschrift van het 2de lid van art. 24 der wet van den 5den October 1841 {Staatsblad n°. 40) , aangevuld worden door overschrijving uit den post voor onvoorziene uitgaven, in hetzelfde hoofdstuk voorkomende.
Art. 3.
De in den loop van het dienstjaar opkomende behoeften, het voorschreven departement betreffende, welke hare omschrijving niet vinden in de artikelen van het genoemde hoofdstuk, worden op den post voor onvoorziene uitgaven aangewezen.
Die uitgaven worden bij de rekening omschreven en verantwoord in zoovele bijzondere posten als zij gelijksoortige onderwerpen betreffen.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad, zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autori-