menschen rekening te houden en Marshall zou het onheil bijtijds door 13. . . . Le2: hebben afgewend.
Stand na den I2den zet van Zwart
13. T al — cl 0 — Ü
14. a2 — a3 L b4 — c3:
15. Tel—c3: P f6 — e4
16. T c3 — cl T f8 — d8
Zwart belegert het punt d4, terwijl wit in de volgende zetten den aanval op c6 richt. Ook deze partij levert het bewijs dat de geïsoleerde d-pion niet zwak is.
(Een geïsoleerde pion is altijd zwak! Aan zulk een pion zijn evenwel dikwerf omstandigheden verbonden waardoor deze zwakte ruimschoots vergoed wordt, bijv. open torenlijnen. De stelling kan dus, trots een geïsoleerden pion, beter zijn, maar een geïsoleerde pion (op zich zelf beschouwd) is altijd zwak! te K.)
17. h2 — h3 L g4 - h5
18. Db3-b5 L h5 — f3:
19. Db5 —a5: Pc6 —a5:
20. L e2 - f 3:
„l)ie de loopers heeft, behoort de toekomst", zegt Tarrasch.
20. . . . P e4 — d6
Wit doet nu de zwarte stelling ineen storten en wint een pion.
21. d4 — d5! e6 — d5:
22. Tdl —d5: P a5 — c4
23. L e3 — f4! P c4 — b6
24. Td5 — dö: Td7 —d6:
25. Lf4 — d6: Td8 —d6:
26. T cl — c7 T d6 — d7
27. Tc7 — d7: Pb6 —d7:
28. L f3 — b7:
De witte troepen moeten nu zoo gevoerd worden, dat de zwarte paarden onschadelijk worden gemaakt. De groote eindspelkenner, Berger, doet dit op meesterlijke wijze.
28. . . . Kg8 —f8 Op 28. .. Pb6 zou 29. b3, op Pc5 daarentegen Lc6 of Ld5 geschieden.
29. L b7 — e4 K f8 — e7
30. K gl — fI K e7 — e6
31. K f 1 — e2 K e6 — e5
32. Ke2 — e3 h7 — h6
33. f2 — f4 j- Ke5 —d6
34. b2 — b4! Pd7 — f8
35. g2 — g4 g7 — g5?
36. f4 — g5: h6 — g5:
37. L e4 —f5!
Doodt het paard en reduceert den kamp tot een pionneneindspel, waariu de overmacht beslist.
37. . . . K d6 — d5
38. K e3 - d3 P f8 - e6
39. L f5 x et» ! j f7 — e6:
40. a3 — a4 e6 — e5
41. b4—b5 K d5 — c5
42. K d3 — e4 K c5 — b4
43. K e4 x e5: K b4 — a4:
44. h3—h4! g5 — h4:
45. Ke5 —f4 Ka4 —b5:
46. g4 — g5 h4 — h3
47. K f4 — g3 a7 — a5
48. g5 — g6 a5 — a4
49. g6 — g7 K b5 — b4
50. g7 — g8D K b4 — a3
51. D g8 — b8 K a3 — a2
52. D b8 — b4 Opgegeven.
(Opmerkingen van G. Marco).