beroepen op het aanwezig zijn van eene in dat artikel bedoelle Vergunning, had moeiten zijn onderzocht of deze vergunnug van dien aard was, dat zij den beklaagde bevoegd maakte nut «et ten processe bedoelde rijtuig te rijden. H. R. 7970. 1.

~~ Zie Weg,n en Voetpaden. H. R. 7949. 1 ; 7993. 1.

Moutwijn. — Zie Meaedadernchap. H. R. 7854. 1.

JJuhlen (A. D. zur) ca. Staat. 7840. 3; 7932. 1.

™Ulder (R.) ca. Ë. Striezenau. 7924. 3.

Muller (Dr. H. P. N.) ca. Mr. S. Muller. 7882. 1.

(W. L.) ca. Helling en Sanders. 7839. 3.

Muller en Co. (Wh. H.) ca. de Naaml. venn. de Zee- en Brand' assurantie societeit. 7977. 2.

Munnekrede (Mr. J. M. van) ca. Naaml. venn. Beetwortelsuikerfabriek de Mark. 7864. 3.

Munnink (Cr. A. de) ca. B. Boeyen. 7905. 2.

Muntmisdrijf. —• Ait. 209 Strafrecht.

Uit de geschiedenis van het artikel blijkt, dat aldaar omUr bet woord „ontvangen" slechts te. verstaan is „verkrijgen vak een ander". Hof 's Gravenliage. 7902. 2.

— Al moge met de inlassohing der wooirden „toen hij ze ont. ving", in de oorspronkelijke redactie van art. 209 Strafrecht niet bedoeld zijn de uitgifte van valsche of vervalsc-ht© muntspeciën of muntpapier door dm vervaardiger of vervalschei zelfs buiten het bereik van het artikel te plaatsen, toch laten de duidelijke bewoordingen van het artikel niet toe, het ook op hem van toepassing te achten. H. R. 7929. 2.

(Zie het arrest a quo in W. 7902.)

— De aanklacht, zooals zij op wettige bewijsmiddelen als bewezen is aangenomen, bevat mede. in striid met de bij het

eerste middel gevoerde bewering, diat de requirant bij de ontvangst der valsche rijksdaalders met de valsehhedd daarvan bekend was.

Het tweede middel mist zijn feitelijken grondslag, daar was ten laste gelegd en bewezen is verklaard, niet dat de requirant valsche rijksdaalders heeft verkocht, maar dat hg valsche rijksdaalders met het in art. 209 Strafrecht omschreven oogmerk in voorraad heeft gehad.

De kracht dter getuigenissen en hunne waarde voor des rechters overtuiging, staan uitsluitend telr beoordeeling van den rechter, die over de feiten oordeelt.

Bij niet-verschijning van opgeroepen getuigen is de rechter bevoegd, niet verplicht, het onderzoek te schorsen. H. R. 7955. 1.

N.

Naam. — 7.ie IJp.urwaa.rder. 7928. 3: Gehuwde vrouw. 7844. 3.

Naamlooze vennootschap. — Totstandkoming der —. Akte van oprichting, waarbij personen verbonden werden, die öf niet bestonden öf niet in persoon, öf bij gemachtigde tegenwoordig waren.

Waar de akte van oprichting der naamlooze vennootschap constateert, dat onder anderen personen werden verbonden, waaromtrent vaststaat dat zij öf niet bestonden, of niet in persoon of bij gemachtigde tegenwoordig waren en dus hunne toestemming niet hebben gegeven, wordt door die akte van oprichting niet meer het bewijs geleverd, dat de naamlooze vennootschap is tot stand gekomen.

Hieruit volgt, dat, waar het bestaan der overeenkomst tot oprichting der naamloo'ze vennootschap wordt ontkend, moet worden aangenomen dat die overeenkomst, ten gevolge van gebrek aan toestemming van sommige der partijen, nooit heeft bestaan.

Hiertegen doet niet af de omstandigheid, dat tot de oprichting althans vijf personen, vertegenwoordigende meer dtün 1^5 van het kapitaal, in persoon medewerkten, omdat daarmede wel is voldaan aan den eisch van art. 51 W. v. K., maar daardoor niet woidt opgeheven de voor de bestaanbaarheid van alle overeenkomsten gevorderde voorwaarde, dat allen, die bij de akte, constateerende de overeenkomst, gezegd worden zich te verbinden, daartoe hunne toestemming moeten hebben gegeven. Reclitb. Amsterdam. 7857. 3.

■— Eene uit eene ongeoorloofde .oorzaak aangegane overeenkomst wordt terecht in haar geheel nietig verklaard, al komt daarin voor een op zich zelf geoorloofd beding.

Het verbod van uitdeeling anders dan uit de winst in art. 49 W. v. K. wordt niet beperkt tot een vereischte der akte van oprichting, maar is een essentieel kenmerk der naamlooze vennootschap, dat in haar gelieelen duur zijne werking behoudt, waarvan dus noch rechtstreeks, noch zijdelings mag worden afgeweken. H. R. 7906. 1.

(Zie liet arrest a quo in W. 7806 en het daarbij vernietigde arrest in W. 7826).

—iG'esellsohaft mit beschrankter Haftung, §§ 13 . 35, 68, 70 en 71 der Duitsche wet van 20 April 1892. §§ 50, 51 en 52 der op 1 Januari 1900 in werking getreden Duitsche „Civil-ProzessOrdnung" van 17 Mei 1898.

Zoowel vóór als na hare ontbinding kan de „Gesellschaft mit beschrankter Haftung" zelfstandig in rechte optreden. Rechtb. Amsterdam. 7928. 3.

— Circulaire omtrent ontwerp van akten van oprichting van —. 7863. 4.

— De rechten van aandeelhouders in —, door Mr. Joh. Drost, aangek, door Mr. L. E. Visser. 7883. 3.

~~ Zie Eed■ H. R. 7876. 1 ; Onrechtmatige daad. 7979. 1.

Naarden. — Zie Hooger beroep. H. R. 7869. 2.

Nadeel. — Zie Getuigenverhoor. H. R. 7844. 1 ; Valschheid. H. R. 7943. 3; 7975. 1.

Nakoming. — "Volgens art. 1303 B. W. kan nevens nakoming ook vergoeding van kosten, schaden en interessen worden gevraagd.

De wet onderscheidt daarbij niet tusschen eene verbintenis (overeenkomst) van iets te geven of iets te doen.

De wet verbiedt niet de schade te berekenen per dag, zoo deze is veroorzaakt door het niet tijdig nakomen der overeenkomst, gelijk in casu is gesteld.

Dwangmiddelen tot nakoming kent onze wet niet, al is het ook, dat de toewijzing dier vorderingen den gedaagde kan nopen aan zijn contractueele verplichtingen te voldoen. Rechtb. Utrecht. 7894. 4.

Nalatenschap. — Zie Bevoegdheid. H. R. 7843. 2 ; Boedelscheiding. 7839. 2.

Nauw vaarwater — Zie Aanvaring. 7909. 3.

Nederduitsch hervormde gemeente. — Zie Zedelijk Lichaam. H. R. 7859. X.

te Arnhem ca. H. P. L. C. de Kruijff. 7882. 3.

■Nederduitsch Hervormde Keric. •— Een lidmaat der Nederduitsch Hervormde Kerk is verplicht den hoofdelijken omslag te Detalen in de speciale gemeente, waar hij zich metterwoon vestigt, volgens het daar geldend plaatselijk reglement, ook al

is door hem geen attestatie ingeleverd. Kantong. Arnhem. 7882. 3.

Nederlander. —■ De hoedanigheid van Nederlander is in de in art. 5 2°. Strafrecht bedoelde gevallen eene noodzakelijke voorwaarde van de toepassing der strafwet, over welker bestaan bij den dader tijdens of na. het plegen van het strafbare feit de rechter heeft te oordeelen.

Hij is echter bij dat oordeel niet- gebonden aan de in het wetboek voorgeschreven bewijsregels.

Art. 5 Strafrecht behoeft in de hier bedoelde gevallen niet in het veroordeelend vonnis te worden aangehaald. H. R. 7846. 1.

Nederlanderschap. Verlies van het —. 7893. 4. Nbderlandsch-Indtsch B. W. — Art. 1868. H. R. 7875. 1. Nederlandsche literatuur :

Crimineele Anthropologie. Handleiding bij de studie der —,

door Dr. A. Aletrino, aangek, door Mr. D. S. 7864. 3. Ongevallenwet, toegelicht door Mr. E. Fokker. Tweede gedeelte door Mr. A. A. de P. 7853. 3.

Staatsrecht van Ned.-Indië, door Mr. Ph. Kleintjes, aangek.

door Mr. J. de L. 7984. 3.

Strafrecht. Geschiedenis van het Wetboek van —, door Mr. H. J. Srnidt, herzien door Mr. E. A. Sonidt, aangek, door Mr. A. A, de P.

Nederlandsche Stoombranderij en Distilleerderij voorheen onder de firma E. Kiderlen ca de Naaml. venn. de Lübecker Teisz Versicherungs Vereïn te Lübeck 7880. 1.

— ca. de Naaml. venn. Brandverzekering-Mij. «La Commerciale». 7921. 2

— Stoombootreederij ca de Zee- en Brandassurantie-Societeit. 7966. 2,

— Zeepmaatschappij Grünwald Haantjes en Co. ca. de Naaml. venn. onder de benaming «Koninklijke Nederlandsche Grof«mp.dAriitt. 7ft7R

nkflatorla. — /Krtci.iP.nRtbaarhPAd. ó.

Negotiorum gestio. — Zie Zaakwaarneming. 7909 2.

Nibukr (J.) ca. H. Volkery. 7989. 4.

Niet (A. de) ca. Dijkhuizen en tegen A. den Duik Gzn e. a.

<330. a.

Niet-ontvankelijkheid. — Zie Strafvord ring. H. R. 7896. 1. Nietigheid. — Zie Compromis. 7853. 4; 7882. 4; Dagvaarding. 7857. 2; H. R. 7918. 2; Diefstal. H. R. 7850. 1 ; Gehuwde vrouw. 7844. 3; Getuigenverhoor. H. R. 7844. 1 ; Inventaris. 7905. 1; Proces- Verbaal. H. R. 7845. 1; Verzekering. 7976. 2; Voogdij. 7962. 1.

Nijmegen. — Zie Plaatselijke Verordeningen. 7851. 3.

Hoels < C.) ca. L. de Koninck. 7897. 2.

IfoLST Trenité (Mr. J. G. L). De stenografie en de enquêtes. 7914. 3.

Nood. — Zie Avarijgrosse. 7975. 2.

Noord-Brabantsche Bank. De — door Mr. L. van Meeuwen. 7993. 4.

Notarieel staatsexamen. 7903 3 ; uitslag van het —. 7964. 4. NotaRieele akte. — Zie Erfstelling over de hand. H. R. 7872. 1. Notarisambt. Ontwerp van wet op het —. 7942. 4, Nulliteiten. De leer der — in het B. W. door J. A. van Hamel aangek door Mr. A. A. de P. 7838. 3

O.

Obligatie. — Zie Wethouder. 7958. 3.

Odé (C.) ca. J M, Stobberingh. 7964. 2.

Oever. — Zie Aanwas. 7973. 1.

Oijen (L. van) ca. G. Vertneegen. 7954. 3.

OlijeNHUIS Gratama (Mr. M.). Overlijdensbericht van —. 7920. 4.

OMSfcrtfi. — Zie Nederduitsch Hervormde Gemeente. 7882. 3.

O/ v kende woonplaats. — Zie Dagvaarding. 7868. 2.

Onbepaalde eisch. — Zie Dagvaarding. 7857. 2.

Onbevoegdheid. — Zie Instantie. 7930. 3.

Ondeelbaarheid, — Zie Schadevergoeding. 7969. 2.

Onderborg.. — Zie Borgtocht. H. R. 7858. 1.

Ondergeschikten. — Zie Aanvaring. H. R. 7927. 1.

— Zie Onrechtmatige daad. 7874. 3 ; 7933. 2.

Onderhandsühs akte. — Art. 1917 B. W. in verband met de

thans afgeschatti 'faillissemeiit«wetgeving.

De requirant-schuldeischer in een in 1893 uitgesproken faillissement, die een'ter verificatie ingediende vordering betwist, kan — als met zijne medeschuldeischers in de rechten des gefailleerden opgevolgd en derhalve niet als derde staande tegenover de gerequireeirde — zich niet beroepen op de bepaling van art. 1917 B. W., door te beweren, dat de ten bewijze der vordering overgelegde, onderhandsche schuldbekentenis, geschreven en geteekend door den later in staat van faillissement verklaarden schuldenaar, tegenover hem, schuldeischer, ten aanzien van hare dagteekening, geen kracht heeft dan van den dag der registratie. Rechtb. Amsterdam. 7853. 3.

Onderhoud. — Waar de dagvaarding m°t geen enkel woord melding maakt van eenig feit, waarop de gevorderde alimentatie steunt, kan deze dagvaarding worden nietig verklaard. Rechtb. Amsterdam. 7968, 3.

— Eene vordering tot een zeker bedrag of zooveel méér als de Rechtbank zal oordeelen, houdt niet in een bepaalde conclusie; daar echter in deze de regeling van het te verstrekken onderhoud aan den rechter is opgedragen, is toch de- vordering ontvankelijk. De verplichting der kinderen, om hunne behoeftige ouders te onderhouden, rust op elk der kinderen, dat daartoe wordt aangesproken, al is het ook dat er nog andere personen zijn, die daartoe in staat en verplicht zouden zijn. Rechtb. Utrecht. 7992. 3.

— Zie Belasting (Bedrijfs-). 7841. 3; Echtscheiding. 7890. 2; Minderjarigen. H. R. 7909. 1; Pensioen. 7964. 4.

Onderhuur. — Zie Huur en Verhuur. 7847. 2.

Onderkruiper. — Zie Beleediging. 7917. 3,

Onderlinge verzekering voor paarden en rundvee «Almelo» ca. W. Duppen. 7930. 3.

Onderstand. — Zie Kieswet. H. R, 7950. 2.

Ondervrijwarino. — Zie Vrijwaring. 7971. 2.

Onderwerp van den eisch. — Art. 134 W. v. B. Rv.

Verboden verandering van het onderwerp van den eisch.

Waar gevraagd wordt- ontbinding eener overeenkomst met schadevergoeding op grond van wanpraestatiei en die overeen komst bij sommatie, dagvaarding en oonclusie van eisch wordt vermeldt als te zijn aangegaan in April 1901, terwijl hangend het geding blijkt, dat het oorspronkelijke van het aan de tegenpartij in afschrift medegedeelde bewijsstuk den datum draagt van 3 April 1900, ia eiscbers verzoek, om wegens een schrijffout de gestelde overeenkomst te zien beschouwd als gesloten in April 1900, niet voor inwilliging vatbaar, omdat hier geen sprake kan zijn van een schrijffout, maar die verandering

van 1901 in 1900 zou zijn eene, volgens de wet niet geoorloofde, verandering van het onderwerp van den eisch. Rechtb. Amsterdam. 7986. 3.

— Zie Betaling. 7868. 2; Faillissement. 7947. 3

Onderwijs. Wet op het lager —. Het w ord „verordeningen"

moet in art. 72 der wet op het lager onderwijs zoo ruim worden opgevat, dat daaronder ook begrepen zijn andere wetten op het lager onderwijs, bij name de leerplichtwet. H. R. 7884. 1.

Onderzoek naar het vaderschap (Hoofdarlikel). 7900. 1.

Oneerbare handelingen. — Zie Toerekenbaarheid. 7991. 1.

Oneerlijke concurrentie. — Zie Onrechtmatige daad. 7855.3.

— (Hoofdartikel). 7912. 1; 7936. 3; 7946. 4.

Ongeboren vrucht. De beschikking over de — dcor Hk. de Vries. 7982. 4.

Ongehuwde moeder. Schadevergoeding aan de —. 7859. 4.

Ongeloof en revolutie door Mr. G. Groen van Prinsterer. 7970. 4.

Ongeval. — Het ongeval, een werkman overkomen, terwijl hij zich bevond op de opendare straat op weg naar zijne werkplaats, om daar na schafttijd zijne werkzaamheden weder aan te vangen, kan niet worden gezegd hem te hebben getroffen in verband met de uitoefening van zijn bedrijf. Raad van Beroep Rotterdam. 7930. 4.

— Zie Verzekering. 7870. 1.

OngevallengeschiliJen. — Gratis bijstand bij —. 7954. 4.

Ongevallenr,bcht. — Een vraag. 7874. 4; 7851. 3.

Ongevallenverzekering. — Jaarboek voor de Nederlandsche — door Mr. Dr. H. J. Romeyn en Mr. rj. Blaupot ten Gate. 7920. 4; 7946. 4.

— Centraal orgaan voor de — en andere werkliedenverzekeringen, onder redactie van Mr. Dr. G. E. Millard. 7962. 4.

Ongevallenwet. (Tweede gedeelte) door Mr. E. Fokker, aangek. door Mr. A. A. de P. 7853'. 3.

— door Mi'. Ed. Philips en H. G. de Jongh. 7862.. 4.

— Begrippen uit de — door Mr. J. van Droog©. 7926. 4.

Onrechtmatige daad. — Is de door gedaagde gepleegde daad

in strijd met hét recht des eischers? —• Neem,.

Levert zij echter op eene daad van oneerlijke concurrentie?

— Ja,.

Is zij als zoodanig zedelijk geoorloofd? — Naar het oordeel der Rechtbank : neen.

Begrijpt onze wet eene zoodanige daad onder het begrip van onrechtmatige daad? — Nem.

Is de eischer dus in zijne vordering tot schadevergoeding te dier zake ontvankelijk? — Neen. Rechtb. Utrecht. 7855. 3.

— Voldoet de in deze uitgebrachte dagvaarding aan de wettelijke eischen? — Jp,

Moet de bewering der gedaagden, dat de 2e en 3e gedaagden hebben gehandeld op last van den len gedaagde, leiden tot de niet-ontvankelijkheid der ook tegen hen ingestelde vordering? — Neen.

Heeft de eischer bij repliek het onderwerp van den eisch verandert of vermeerderd? — Neem.

Kan eene onrechtmatige daad, door welke bedoeling ook, rechtmatig worden? — Neem.

Hebben de gedaagden een onrechtmatige daad gepleegd? — Jo.. Rechtb. Utrecht. 7860. 3.

— Schadevergoeding wegens verminking van een veertien jarigen fabrieksarbeider. — Onrechtmatige daad. — Wet van 1 Mei 1889 (Stbl. n°. 48) (Arbeidswet).

De werkgever, die een veertienjarigen fabrieksarbeider laat werken aan en bij de raderen eener machine, die, in strijd met de bepalingen der arbeidswet en het ter uitvoering daarvan gegeven Koninklijk besluit, was onbeschut, pleegt daardoor eene onrechtmatige daad, waarvan hij dé gevolgen heeft te dragen.

Aan zijne schuld is het te wijten, dat die arbeider, aan die onbeschutte machine werkend, verwond is geraakt; die schuld wordt niet weggenomen, zelfs wanneer die arbeider zijnerzijds niet die voorzichtigheid heeft in acht genomen, die bij het werken aan dergelijke gevaarlijke, onbeschutte machine noodig is.

Verwerping van het bewijsaanbod, om van die onvoorzichtigheid te doen blijken, als in deze de aangenomen schuld niet uitsluitend. Rechtb. Amsterdam. 7867. 3.

— Politieverordening. — Belang der openbare gezondheid.

Ook de gemeente, als overheid, kan door hare organen (B. en W-) eene onrechtmatige daad begaan.

Wanneer deze daarbij zijn gebleven binnen de grenzen hunner bevoegdheid, als in casu, zijn zij niet in privé aansprakelijk. Hof Amsterdam. 7873. 2.

(Zie het vonnis a quo in W. 7710).

— Schade veroorzaakt door ondergeschikten. — Art. 1403 B. W. j°. art. 8 der Provinciale Verordening van 1890 (Prov. Blad van Z. Holl. 1890 n°. 48). Rechtb. Amsterdam. 7874. 3.

Art. 1401 B. W. ziet niet alleen op zoodanige daad, welke

door de wet of door een op de wet steunend voorschrift is verboden, doch begrijpt daaronder ook de zedelijk ongeoorloofde daad, waardoor eeins anders recht wordt gekrenkt en schade wordt toegebracht.

In casu is de gedaagde maatschappij voor die daad aansprakelijk wegens de schuld van haar directeur. Hof Leeuwarden. 7919. 3.

(Zie het vonnis a quo in W. 7818).

— Het enkele feit, dat een stuk hout van een steiger naar beneden valt, bewijst nog niet dat dit vallen te wijten is aan onvoorzichtigheid of nalatigheid van de op dien steiger werkzaam zijnde werklieden. Hof 's-Gravenhage. 7930. 3.

(Zie het interlocutoir vonnis a quo in W. 7555).

— Is het niet de taak des rechters te beslissen onder welke artikelen der wét de door den eischer gestelde feiten vallen?

— J°"

Is de onrechtmatige daad, waartegen is voorzien bij art. 1408 B. W., niet een species van de in art. 1401 B. W. algemeen aangeduide onrechtmatige daden? — Ja,.

Indien dus het feit, dat door den eischer als beleedigend is beschouwd, bij gebreke van eenig oogmerk om te beleedigen niet valt onder art. 1408 B. W., kan het dan toch opleveren een onrechtmatige daad krachtens art. 1401 B. W. ? — Neetn. Rechtb. Utrecht. 7932. 3.

— Aansprakelijkhed der gemeente voor vergoeding der schade, geleden wegens onrechtmatige daad.

Een timmerman, die eenmaal in daghuur eene leuning en eene brug op last van een gemeentebestuur herstelt, valt niet onder „ondergeschikten" van art. 1403 sub 3°. B. W. Rechtb. Groningen. 7933. 2. '

— De woorden „door bemiddeling van" kunnen slechts beteekenen „door tusschenkomst van", doch geenszins „als lasthebber van".

Om zich met vrucht te kunnen beroepen op een gebruik in den handel, waarbij aan zekere woorden eene beteekenis wordt gegeven, volkomen in strijd met het Nederlandsch taaleigen,