Bij zoogenaamde leverantie-contracten, waarbij levering naar behoefte en ingevolge bestelling is bedongen, heeft de kooper geen algeheele vrijheid niet te bestellen; bij gebreke van bestelling is de verkooper bevoegd over te gaan tot levering van liet nog niet afgenomene en bij weigering zich door aanbod en opslag te bevrijden, hetgeen eohter slechts geldt, indien de termijn, voor uitvoering van het gansche leverantie-contract bedongen, is verstreken; zoolang die termijn nog voortloopt, heeft de kooper, ingevolge de overeenkomst, het recht de geheele gekochte partij in gedeelten te ontvangen. Rechtb. Amsterdam. 7989. 2.
Levering. — Zie Huur en Verhuur. H. R. 7840. 1; Koop en
Verkoop. 7859. 3; 7868. 1 ; 7876. 1 ; 7926. 2.
Levy (Mr. J. A.). De ontworpen strafrechtsuitbreiding. 7880. 3.
— De vorm der rechterlijke uitspraken. 7893. 3.
Liedertafel «Oefening en Uitspanning# ca. J. Th. Lopers. 7902.1. Lier (Mr. E. van). Overlijdensbericht van —. 7844. 4.
— (Dr. J. van) ca. A. P. Clemens. H. R. 7839. 1.
Ligschade. — Zie Verzekering. 7907. 3.
Lijfsdwang. — Beteekening van het vonnis. - Schadevergoeding. Art. 599 al 2 B. R. bevat geen uitzondering op den algemeenen regel van voorafgaande beteekening van het vonnis, doch beoogt slechts het opheffen van den termijn van een dag voor de tenuitvoerlegging van den lijfsdwang.
Ondanks het presidiaal verlof, blijft de executant verantwoordelijk voor de onrechtmatige tenuitvoerlegging.
Door geen gebruik te maken van de bevoegdheid, hem bij art. 604 B. R. verleend, verliest de schuldenaar bij eventueele schade zijn recht op vergoeding niet. Hof Amsterdam. 7860. 2.
— Ook hij, die ten onrechte bij voorraad is gegijzeld, kan daartegen opkomen op grond van art. 611 B. R.
Onder de woorden ,,De zaak ten principale in dit artikel, moet niet sleolits worden verstaan het recht, tot bescherming waarvan de conservatoire lijfsdwang werd toegepast, in dien engen zin, dat daaronder slechts valt hetgeen gevorderd was, maar die uitdrukking omvat mede het recht om door lijfsdwang tot betaling te noodzaken.
Lijfsdwang bij voorraad van een Nederlander i.s onrechtmatig.
Er is geen enkelen grond om aan te nemen, dat de ten onrechte gegijzelde daartegen alleen zou kunnen opkomen op de wijze bij artikel 604 B. R. vermeld en niet ook bij den cewonen rechter, aangewezen tot herstel van aangedaan onrecht. Hof Amsterdam. 7980. 2.
— Zie Koop en Verkoop. 7876. 1 ; H. R. 7988. 1.
Limperg Jr. (Theod.). Bedrijfsbelasting bij naamlooze vennootschappen. 7844. 4.
Lindenthaler (Köln) ca. J. Spanjaard. 7863. 2.
Lintelo de Geer van Jutfaas (Piof. B. J.). Overlijdensbericht
van —. 7932. 4.
Liquidatie. — Zie Vennootschap. 7940. 3.
Ljtis contestatie. — Zie Hooger beroep. H. R. 7942. 1. Locaalspoor- en Tramwegen. De Wetgeving op de — door Mr.
J. H. Jonckers Nieboer. 7862. 4.
Lodder (E.) ca. P. Dekker Jzn. 7951. 1.
Loeff (Mr. M. M. Schim van der) ca. A. van der Wal. 7891. i. Logement. — Zie Plaatselijke Verordeningen. 7854. 4.
Loods. — Zie Aanvaring. 7839. 3.
Loosjes (Mr. J.). Waterstaatswetgeving vóór 1813. 7875. 4. Loterijen. Wettelijke bepalingen betreffende . O. v. W. en
11. v. T. 7952. 1; 7953. 1.
Luden (Mr. H. L. M.). Overlijdensbericht van —. 7944. 4. Lynch. Doodstraf uitgesproken over kolonel —. 7850. 4.
M.
Het bij voormeld K. B. vastgesteld reglement maakt geen onderscheid tusschen oude en nieuwe weegwerktuigen, dan alleen voor zooveel betreft het in art. 9 bedoelde bijzonder merk ter aanduiding van vrijstelling van den ijk, waarvan, in deze zaak geen sprake is. H. R. 7991. 1.
Mechanische kracht. — Zie Wegen en Voetpaden. 7993. 1. Meckman (G. J. F.) c.s. ca. E. H. van Nifterik en J. B. Spaan. 7959. 3.
Mededader. — Zie Eerbaarheid. H. R. 7889. 2; Jacht en Visscherij. H. U. 7932. 1.
Mededaderschap. — Mededader van, niet medeplichtige aan diefstal van moutwijn is hij, die in eene branderij de dooi* hem medegebrachte blikken bussen vult met dit vocht, dat zijn msdebeklaagde uit het aldaar aanwezige vat met het hiem bekende oogmerk van wederrechtelijke toeëigening aftapte. H. R. 7854. 1.
Medegebruik. — Zie Spoorwegen. 7866. 3. j
Medeplichtigheid. — Zie Bedriegelijke bankbreuk H. R. 7916.1; ■ Doodslag. 7901. 2; Mededaderschap. H. R. 7854. 1; Poging. 7866. 3.
Meer (I. .1. van der) ca. Levensverzekeringbank Rotterdam. 7841. 2.
Meerbeke (Mr. I. .1. van). Overlijdensbericht van —. 7990. 4 ; 7991. 4.
Meerder werk. — Zie Aanneming. H. R. 7924. 1.
Mef.rdervoort (Jhr. Mr. ,1. W. Pompe van) ca. W. J Hage en -
tegen J. B. Mansveld. 7928 3.
. .eerenberg. — Zie Bewindvoerder 7936. 3.
Meester. — Zie Plaatselijke Verordeningen. H. R. 792"2. 1.
— in de rechten door Mr. A. van Wessem. 7895. 3.
Meeuwen (Mr. L. van). Het wetsontwerp vanRaalte c.s. 7970. 3.
— De Noord-Brabantsche Bank. 7993. 4.
Meierrecht. — In het algemeen is voor vererving van het reclit van huurcerter van den zoogenaamden stadsmeier op zijne kinderen geen recognitie verschuldigd.
Wat ook het rechtskarakter van de scheiding en deeling moge zijn, nu de overeenkomst door den rechtsvoorgangei van eischer met- de stad Groningen het rechtsbeginsel var ,,de gezamende hand" huldigt, bewijst de boedelscheiding waarbij aan een der erfgenamen het recht van huurcerter u zijn geheel is toebedeeld, niet een overdracht door de mede. erfgenamen van het hun toekomend gedeelte, maar een vriwillig uittreden uit de eenheid. Hof Leeuwarden. 7895. 1. Meyer (Max) ca. Hugo Stern en Skerberg. 7850. 2.
—- en van Essen ca. B. G. Hoftiezer. 7989. 2.
Wiersma (Mr. K.) Burgerlijke Rechtsvordering, 2e drul.
7875 4.
Vaderlijke macht en voogdij. Wet van 6 Febr. 1901. 7875. 1.
Nederlandsche Staatswetten. 7949. 4.
Meykus. (Mr. E. M.) Een beslissing van het bestuur der Rijls-
verzekerrngsbank. 7927. 3.
Meineed. — Voor zoover bij het middel wordt beweerd, «at niet zou blijken, op grond van welk bewijsmiddel het opzet is aangenomen, mist het zijn feitelijken grondslag.
De juistheid van het uit requirants wettig bewezen verklaring getrokken gevolg ten aanzien van het bestaan van zijn opzet, kan geen punt van onderzoek in cassatie uitmaken. H. R. 7843. 2.
De dagvaarding, inhoudende dat beklaagde, als getuige, onder
eede gehoord, opzettelijk valschelijk in strijd met de vaarheid aflegde de daarin vermelde verklaring, geeft te kennen, dat die verklaring opzettelijk valsch onder eede werd afgelegd.
Waar de dagvaarding aldus aan de vereischten van art. 207 Strafrecht voldoet, wordt voor eene veroordeeling wegens meineed niet gevorderd eene afzonderlijke motiveering, dat hij, die de verklaring aflegde, zich bewust was onder eede te staan, bij gemis van eenige bewering van het tegendeel. H. Bi. 7857. 1.
Vermits art. 107 W. v. B. R., in verband met art. 200 Van
'hetzelfde Wetboek en art. 1946 B. W., in een burgerlijk rechtsgeding verschenen getuigen tot eene verklaring onder eede ver-plicht, is daarmede voldoende omschreven het wettelijk voorschrift, dat in deze zaak eeine verklaring onder eede vorderde, en behoefde daarbij niet te worden gesteld, dat de als getuige gehoorde persoon ook als zoodanig was gedagvaard, dewijl ook wanneer een getuige in burgerlijke zaken, zonder gedagvaard te zijn,, als zoodanig is verschenen en wordt gehoord, de wet vordert, dat eene verklaring onder eede wordt afgelegd. H. R. 7934. 1.
— De herroeping eener valsche onder eede afgelegde verklaring bij de voortzetting der behandeling van liet ten gevolge dezer verklaring geschorste geding, kan het eenmaal voltooide misdrijf van meineed niet uitwisschen. H. R- 7950. 2.
— Bij eene algemeene bereidverklaring, om zekere schadie te vergoeden, zonder nadere preciseering van den omvang der schade, is niet noodzakelijk aan meineed te denken, wanneer ftiij, die zich dusdanig bereid heeft verklaard, in het burgerlijk geding, tegen hem gevoerd, heeft uitgezworen den decrsoiren eed: „dat hij zich niet mondeling heeft verbonden om aan de firma' K. te vergoeden de schade, die deze zou lijden dij ur zending naar Indië van bedoelde partij hammen ■
In die vage, algemeene bereidverklaring ligt met noodzakelijk opgesloten de bepaalde wil, om zich onvoorwaardelijk voor iedere schade aansprakelijk te stellen. Hof Arnhem. 7960. I. Meines (E.) ca. Ch. Ë. Frogatt. 7893. 1.
Melk. — Zie Dagvaarding. H. R. 7847. 3.
Mellin ca. Hendriksen. 7934. 3.
Menthon Bake (Mr. R. de) ca. M. J. J. van Swemer. H. K.
7841- l' , ■ A A A
Merens (A. H. .!.). Over het onderzoek naar der. invloed der dronkenschap op de Criminaliteit, aangek, door * • de Graaf. 7910. 3.
Merkx (A.) c.s. ca. C. Merkx- 7909. 2.
Meulemans en Co. (J-) ca. de naaral. venn. Schweiz. Allgemeine Versicherungs Actiën Gesellschaft. 7894. 1.
■ Meurs (Mr. W F. van). Militair Strafrecht en Wet op de Krijgstucht. 7889. 4 .ja s Mieden (Mr. van der). Eenige beschouwingen bij het einde des
> jaara. 7845. 4.
> Militair pensioen. — Zie Pensioen. 7964. 4.
1 Militair strafrecht en Wet op de krijgstucht door Mr. W. 1. 1 van Meurs. 7889. 4; door Mr. H. van der Hoeven. 7885. 4; r 7903. 4-, 7973. 4.
Millard (Mr. Dr. J. E ). Centraal orgaan voor de Ongevallene verzekering en andere werkliedenverzekeringen. 7962. 4. s Minderjarigen. — Al moge op de ouders de verplichting rusten , hunne minderjarige kinderen te onderhouden en op te voeden, en het onderhoud en de opvoeding dier kinderen een last zijn, verbonden aan het vruchtgenot van de goederen dier kinderen, dat den vader of den langstlevende der ouders toekomt, daar7 uit volgt niet, dat niet een gedeelte van het vermogen van e een minderjarig kind t. t zijn onderhoud en zijne opvoeding zou mogen worden aai jewend, wanneer het vruchtgenot on¬
toereikend en de vader of langstlevende moeder niet bij machte is uit eigen middelen behoorlijk in dat onderhoud en die opvoeding te voorzien. H. R. 7909. 1.
-f Krachtens art. 279 Strafrecht strafbare onttrekking van een minderjarige aan het wettig over hiem gestelde gezag, kan ook geschieden door de weigering om den minderjarige aan den rechthebbende op diens vordering te laten volgen, mits die weigering in dat geval zij uitgegaan van hean, die tot dan toe liet opzicht over den minderjarige namens den rechthebbende bevoegdelijk had uitgeoefend. H. R. 7986. 1.
— In verzekerde bewaring stelling van een —. Conflict. (Hoofdartikel). 7924. 1.
— door Mr. A. A. de P. 7926. 3.
— door Mr. A. O. H. Tellegen Bzn. 7927. o.
— Zie Belasting (Bedrijfs-). H. R. 7911. 2 ; Kostelooze procedure. 7918. 3; Voogdij. 7926. 3; 7961 2.
Misdadiger of Krankzinnige? 7877. 3; 7882. 4.
Mishandeling. — Het opzet, voor mishandeling vereischt, is niet aanwezig wanneer iemand,, die een slag, op een ander gericht, willende afweren, wordt getroffen en verwond.
Hiervoor is beklaagde niet aansprakelijk te stellen, omdat poging tot mishandeling geen strafbaar feit is en de verwonding geen gevolg van beklaagd,es handeling, maar van het afweren van den slag door den verwonde. Hof Leeuwarden. 7842. 3.
— Door de in liet bij het bestreden arrest bevestigde vonnis opgenomen getuigenverklaringen, die onmiskenbaar ook den moedwil te kennen gaven, waarmede de requiranten zijn te werk gegaan, als bewijs der aanklacht te bezigen, heeft de Rechtbank de bewezenverklaring ook van het opzet der geïncrimineerde handeling voldoende met redenen omkleed. H. R. 7883. 1.
— Ook waar, gelijk hier feitelijk is uitgemaakt, bij den dader der mishandeling het o;pzet bestaat om den mishandelde zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, valt het feit niet onder de qualificatie van „zware mishandeling", indien zoodanig letsel niet is toegebracht.
De daad valt niet onder het begrip „zwaar lichamelijk letsel" volgens art. 82 Strafrecht, hoedanig letsel daarenboven als niet gewild gevolg van eenig misdrijf zoowel in den Titel „Mishandeling" als in verschillende andere Titels van het Tweede Boek van voormeld Wetboek steeds in onderscheiding van den dood wordt genoemd. H. R. 7887. 1.
Niet ontvankelijk is het beroep in cassatie tegen eene vrijspraak, berustende op de overweging, dat uit de verklaringen der twee eerste getuigen volgt, dat de beklaagde, met zijn nies een stekende beweging makende naar den 2en getuige, daarmede de bepaalde bedoeling had, dezen getuige t treffen, zoodat nu hij, in verband met de afwerende beweging van den len getuige, met gezegd mes onwillekeurig dezen laatsten in den linkerarm een steek toebracht, hij dezen aan dien getuige toegebrachten steek niet opzettelijk veroorzaakte, en alzoo niet modwillig, gelijk hem was ten laste gelegd. H. R. 7894. 1. ^
— Eene opzettelijk toegebrachte verwonding, die eene zoo hevige verbloeding heeft veroorzaakt, dat het leven van den verwonde in ernstig gevaar is gebracht, valt onder de qualificatie van zware mishandeling.
De strékking van art. 202, le lid, Strafvord., is geen andere dlan dat de verklaring, om zich als beleed-gde partij te stellen, moet zijn afgelegd vóór de verdere voortzetting van het geding.
Die voortzetting geschiedt door voorlezing vim hevfl van verwijzing, zoo deze» heeft plaats gehad.
De verklaring der beleedigre partij geschiedt dus tijdig, indien zij vóór de voorlezing van het bevel van verwijzing wordt uitgebracht.
Geen wetsbepaling verbiedt, dat ook de beleedigde partij, als zoodanig van liet geven van getuigenis in strafzaken niet uitgesloten, verklaring aflegge omtrent de geleden schade. H. R. 7919. 2.
— In 's Hofs beslissing, als bewezen aannemende, dat beklaagde's opzet om lichamelijk letsel toe te brengen, bewezen was, en dat de in de dagvaarding genoemde ambtenaar was in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, lag noodwendig opgesloten de verwerping der door den beklaagde gevoerde verdediging, dat hij dien ambtenaar niet had mishandeld, maar zich had verdedigt, toen deze hem aanpakte, wat hij niet mocht doen.
Waar niet is beweerd, dat de beklaagde recht had om te verblijven in de in de dagvaarding bedoelde woning, werd de rechtmatigheid van het optreden van den veldwachter bepaald door het daartoe door den bewoner tot hem, gerichte verzoek, niet door de beweegredenen,, die dezen tot zoodanig verzoek noopten. H. R. 7930. 2.
— Het ten laste gelegde feit valt noch in de bepaling van art. 300, noch in die van art. 308 Strafrecht; de elementen voor beide misdrijven zijn in de dagvaarding niet te vinden.
Voor de toepassing van art. 300 ontbreekt „het opzet", en het element van „schuld" voor de toepassing van art. 308 Strafrecht, zoodat beklaagde werd ontslagen van alle rechtsvervolging, daar de ten laste gelegde feiten niet strafbaar zijn. Hof 's Bosch. 7934. 2.
•— Hel opzet, voor mishandeling vereischt, is aanwezig, Wanneer iemand eenen slag, op hem gemunid, afweert en de beklaagde daardoor eenen persoon treft dien hij niet had willen slaan. Rechtb. Zwolle. 7964. 3.
— Zie Beleediging. H. R. 7892. 1; Getuigenverklaring. H. R. 7846. 1 ; Geweldpleging. 7930. 3 ; Scheiding van tafel en bed. 7843. 3.
Moedwil. — Zie Mishandeling■ H. R. 7883. 1.
Moet (J. F. F ) ca. B. J. C. de Wijs. 7923. 2.
Mommsen (Theod.). Overlijdensbericht van —, 7973. 3.
Monster. — Zie Boterwet. H. R. 7975. 1.
Moraitis (N.) ca J. van der Velden. 7893. 1,
Morawetz (A.) ca. G. van Hilst. 7868. 2.
Motiveering. — Afzonderlijke vermelding van '«rechters gronden betreffende de daadzaken en betreffende het recht, bij art. 59 n°. 3 B. R., doch niet op straffe van nietigheid voorgeschreven, is hier geschied.
Bij art. 161 Gw. en art. 20 R. O. is niet op het onvoldoende der omkleeding van eene uitspraak met redenen, maar op het ontbreken daarvan de straf van nietigheid gesteld.
Noch de bij het tweede middel aanghaalde artikelen, noch andere wetsbepalingen, leggen den rechter de verplichting op om bij zijne uitspraak gronden aan te voeren voor een motief.
Het bij het derde middel bedoelde dictum ter rolle is niet, gelijk daarbij beweerd wordt, een definitief vonnis op een tusschengeschil, maar bevat slechts eene bloote dagbepaling, waarop art. 247 B. R. niet van toepassing is. 11. R. 7853. 1. — Zie Cassatie. H. R. 7842. 3 ; H. R. 7925. 2; Getuigen. H. R. 7873. 6; Koopmansboeken. H. R. 7880. 1 ; Meineed. H. R. i 7857. 1.
■ Motorrijtuig. — Waar de beklaagde van overtreding van art.
■ 9 van het K. B. van 19 Januari 1898 (Stbl. n°. 25) zich had
Maarleveld (R.) ca. A. Maarleveld Az. 7980. 3.
Maas Wzn. (P.) ca. A. Brasser c.s. 7899. 2.
Maat. — Zie Cognossement. 7968. 3.
Maatschap. — Zin der sIoiwuokW. w art. 1681 B. W. : „of de zaak ten voordeel© dér maatschap gestrekt hébbe .
Voor hunne toepasselijkheid wordt vereischt, dat de zaak na, hare afwikkeling een werkelijk voordeel voor de maatschap, dus ook voor den vennoot, die niet handelde, heeft opgeleverd.
Zoodanig werkelijk voordeel bestaat in het gegeven geval niet. H. R, 7825. 1.
(Zie het arrest a quo in W. 7800).
— Art. 1684 B. W. ,
Toepassing van bovenstaand artikel op wederzijdsche vordering der vennooten. .
Feiten, welke daarvoor al en niet in aanmerking komen. Bij de toepassing van bovenstaand artikel geldt niet de slotbepaling van alinea 1 van art. 1301 B. W., daar dat artikel handelt over „résolution" en bovenstaand artikel over „dissolution" der overeenkomst. Rechtb. Rotterdam. 7948. 2.
— Zie Handeling voor gemeene rekening. H. R. 7897. 1. Maatschappij. — Zie Overeenkomst. 7854. 2.
Machinefabriek «Delfshaven» ca. Naamlooze venn. Algemeene
Brandwaarborg-Mij 7881. 2.
— «Holland» ca. H. Domhof. 7935. 4.
Machine-, Rijwiel- en Automobielenfabriek «Simplex» ca. H. Kors. 7956. 3.
Machtiging. — Zie Gehuwde vrouw. 7881. 2; Scheiding van
tafel en be'd. 7853. 3.
Maijer (F.) ca. de spaarbank van het Dep. Beemster der Maatsch.
tot Nut van 't Algemeen. 7980. 3.
Maintz en Co. ca. The World Marino Insurance Company
Limited c.s. 7914. 2.
Makelaar. — Zie Onrechtmatige daad. 7936. 2. Makelaarsovereenkomst. — Zie Commissiecontract. 7854. 3. Maritima ballesteros ca. J. F. Drughorn. 7991. 2.
Martinsen (A.) ca. Ruys en Co. 7846. 3; 7915. 2.
Mastenbroek (Het bestuur van het waterschap) ca. Mr. J. A. F.
Baron de Vos van Steenwijk. 7917. 2.
Maten en gewichten. — Het in art. 11 al. 1 der wet op de maten en gewichten, voorkomend verbod om op een plaats, bestemd of gebruikt tot het verkoopen of afleveren van waren, andere dan wettelijke maten voorhanden te hebben, is algemeen en onderscheidt niet of die andere dan wettelijke maten al of niet kunnen dienen voor het meten van op die plaatsen aanwezige waren. Rechtb. Alkmaar. 7852. 3.
— Door de afschaffing van den ijk der weegwerktuigen bij de wet van 11 Juli 1882 (Stbl. n°. 91 zyn wel vervallen alle voorschriften, dien ijk betreffende, mua. niet voorschriften, die geen regeling bevatten van den ijk en afgescheiden daarvan voor uitvoering vatbaar zijn.
Tot deze laatste beboeren de voorschriften van het, K. B. van 4 Sept. 1873 (Stbl. n°. 127) en art. 11 der wet van 7 April 1869 (Stbl. n°. 57), die den grondslag uitmaken van de in deze zaak ingestelde vordering.
Meerdervoort (,lhr. Mr. ,1. W. Pompe van) ca. W. J Hage en — Door de in liet bij het bestreden arrest bevestigde vonnis