— Art, 486 —. 7921. 3.

— Art. 534 —. 7893. 1; 7912. 3; H. R. 7927. 1: 7987. 2.

— Art, 540 —. 7893. 1; 7912. 3; 7929. 3

— Art. 720 —. 7977. 2.

Kooplieden. — Zie Wissel. 7931. 3.

Koopmans (R. P.) Ca, Bestuur der Registratie. 7842. 3. Koopmansboeken. — Waar volgens de feitelijke beslissing over; eenstemming niet bleek te zijn verkregen omtrent de beweerdt brandverzekering, was de vordering tot vergoeding van brandschade rechtens niet voor toewijzing vatbaar.

Nietigheid is bij de bij het tweede middel aangehaalde artikelen wel gesteld op niet-vermelding der gronden, waarop de uitspraak berust, maar geenszins op het niet vermelden van wettelijke gronden.

Art. 12 W. v. K. geeft den rechter wel eene bevoegdheid, maar legt hem niet eene verplichting op.

Veelmin volgt zoodanige verplichting uit. art. 13 van hetzelfde wetboek, dat alléén de gevolgen regelt van het niet voldoen aan het rechterlijk bevel tot openlegging van boeken. H. R. 7880. 1.

— Artt. 1919 B. W.

Ook al staat vast dat de koopman gewoon was aan de tegenpartij leveringen op crediet te doen, zoo kan, wanneer de koopman overleden en zijn boedel failliet verklaard is, door den curator op de bepaling van bovenstaand artikel geen beroep Worden gedaan, daar de bij dat artikel voorgeschreven bevestiging van de echtheid der vordering onder eede niet kan geschieden.

De opgedragen eed blijft beslissend, ook al zijn daarin begrepen posten welke verjaard zijn. Rechtb. Rotterdam. 7891. 2.

— Art. 6 W. v. K. — Art. 1933 B. W.

Art. 6 W. v. K. .schrijft niet voor dat een koopman één dagboek moet houden; meerdene boeken, mits volgens de voorschriften van dit artikel ingericht, kunnen te samen zijn dagboek vormen.

Het sluiten van een zoogenaamd buitengerechtelijk accoord is eene zuivere burgerrechtelijke handeling; het geven van ontheffing van schuld geen daad van: koophandel. Rechtb. Almelo. 7970. 3.

Koopsom. — Zie Koop en verkoop. 7926. 2 Koopvernietigende gebreken, door A. van Leeuwen. 7851. 4. Koppelarij. — Ambtshalve vernietiging van het bestreden vonnis wegens onduidelijkheid der feitelijke beslissing. H. R. 7908. 2.

Art. 183 der Alg. Pol. Verord. van Amsterdam is alléén toepasselijk op openlijke inrichtingen, in dien zin, dat zij voor het publiek toegankelijk zijn.

Uit de omstandigheid, dat dte algemeene wetgever eene bepaalde soort, van koppelarij in het belang der minderjarigen heeft verboden, volgt niet, dat daardoor aan alle andere soorten van koppelarij straffeloosheid verzekerd wordt, zoodat deze niet strafbaar zouden mogen worden gesteld bij gemeentelijke verordening.

Of zoodanige verordening treedt in hetgeen van algemeen Rijksbelang is, staat niet ter beoor'deeling van den rechter.

De bewering, dat de nietigheid van art. 184 de ongeldigheid van art. 183 der voormelde verordening medebrengt., zou alléén juist zijn, indien door het wegvallen van art. 184 art. 183 eene andere door den wetgever niet gewilde beteekenis zou krijgen, wat het geval niet is.

Onjuist is ook de bewering, dat. B. on W. hier eerst uit kracht van art. 180 der Gemeentewet konden optreden, nadat hun gebleken zou zijn, dat aan, twee personen van verschillende .sekse de gelegenheid gegeven werd met elkander in ontuchtige gemeenschap te komen, daar het verbod der verordening zich niet tot zulke op zich zelve staande feiten bepaalt.

Art. 180 der Gemeentewet bevat geene voorschriften omtrent eene bepaalde wijze van oeletten van hetgeen in strijd met) 'sRaads verordeningen is daargesteld of ondernomen, en een bevel tot sluiting, gelijk hier gegeven is, met de daaraan verbonden gevolgen ten aanzien van den requirant, stond met eene feitelijke sluiting gelijk.

De bevoegdheid van B. en W. om eene inrichting als bedoeld in art, 183 voormeld, te sluiten, wordt in art. 184 niet gegeven, maar ondersteld.

De beweerde ongeldigheid van art. 9 der alg. bep. van voormelde verordening kan buiten aanmerking blijven, omdat zij in geein geval ten gevolge zou hebben de ongeldigheid der artt. 183 en 184. H. R. 7910. 1.

(Zie het arrest a quo in W. 7861 en het daarbij vernietigde vonnis in W. 7820).

K-öring (J.) ca. de Directie van de Grootboeken der Nationale 8chuld. 7950. 3.

Kort geding. — Zie Faillissement. 7971. 1: Hypotheek. 7947.

3 ; 7977. 1 ; 7985. 3 ; H. R. 7994. 1.

Kost en inwoning. — Zie Zaakwaarneming. 7957. 1.

Kostelooze procedure. — Artt. 855 en 872 B. R.

Aan hem, die zonder bepaalde noodzaak en zonder vergunning om kosteloos te procedeeren, een procedure tot het afleggen van rekening en verantwoording heeft aangevangen, kan, nadat de rekenplichtige tot het afleggen daarvan veroordeeld is, en zonder' dat van verandering in den vermogenstoestand van den verzoeker gebleken is, niet worden toegestaan om, in die zaak verder kosteloos te procedeeren. Rechtb. Rotterdam. 7890. 3.

— Art. 357 B. W. en 872 B. R.

Ook van het bevel tot vastzetting van een minderjarige kan de kostelooze tenuitvoerlegging worden bevolen. Rechtb. Rotterdam. 7918. 3.

Kosten. — Waar feitelijk vaststaat, dat bij provisioneel vonnis van 9 Mei 1900 de gedaagde en gedeclareerde (eischier in cassatie) is veroordeeld in de; kosten, op de provisioneele vordering gevallen, is bij het bestreden vonnis terecht verstaan, dat ™ gedeclareerde aan den declarant moest betalen, hehalvei de y voormeld vonnis tot de uitspraak daarvan' vastgestelde os en, ook de na de uitspraak daarvan op de executie geva en kosten, en dat deze ingevolge art. 615 B. R. met bij gewone dagvaarding moesten worden ingevorderd, maar overeenkomstig <Jé artt. 612, 613 en 614 B. R. moesten worden verenend.

Onverschillig welke later de eindbeslissing ten principale moge zijn, blijven de kosten van de bij het tweede middel bedoelde provisioneels inbezitstelling steeds kosten van executie van voormeld provisioneel vonnis, en behooren zij dus tot de kosten, waarm de eischer bij dat vonnis definitief is veroordeeld.

\ ermits art. 612 B. R. niet voorschrijft hoelang na het beteek enen van den staat de bescheiden nog tijdig kunnen worden aangeboden, of ter griffie nedergelegd, kan ook het derde middel niet tot cassatie leiden. H. R. 7896. 1.

*-"■ Art. 182 Faill.wet.

JJe voor eene tweede hypotheek verbonden goederen, door den len hypothecairen crediteur krachtens art. 57 Faill.wet verkocht, mag, volgens den uitdrukkelijken text van art. 182 Faill.wet, niet door den omslag der faillissementsko.sten, worden getroffen, noch voor- zoover hun opbrengst door den eersten, noch voor zoover zij door den tweeden hypothecairen schuldeischer wordt genoten. Rechtb. 'sBosch. 7896. 4.

— Artt. 182 j°. 57 en 59 der Faillissementswet. — Kosten omslag. — Hypothecaire schuldvorderingen.

Ten onrechte worden de algemeene faillissementsko.sten omgeslagen over de aan den tweeden hypotheekhouder verbonden gelden, door den curator1 ontvangen van den eersten hypotheekhouder, die een tot den boedel behoorend onroerend goed, krachtens onherroepelijke volmacht, heeft verkocht en de opbrengst, onder aftrek van het aan hem verschuldigde, aan den curator heeft uitgekeerd.

Het geheele pand, of de daarvoor in de plaats getreden opbrengst, is van den, in art. 182 Faill.wet bedoelden kostenomslag vrijgesteld. Rechtb. Amsterdam. 7900. 3.

— Art. 182 Faillissementswet.

De vrijstelling van den omslag in de faillissementskosten van het door den len hypothecairen crediteur volgens art. 57 verkochte, — enkel een gevolg van en verbonden aan het recht van dien crediteur tot eigenmachtige executie, — strekt zich volgens de woorden, noch volgens de bedoeling der wet uit tot andere crediteuren, met name tot den 2en hypothecairen crediteur. Rechtb. Haarlem. 79&3. 3.

— Zie Aanbod van gereede betaling. 7872. 2; H. R. 7934. 1 ; Beslag. 7871. 1 ; 7934. 2; Hooger beroep. H. R. 7842.2; Onteigening. H. R. 7890. 1.

Koster (M. S.). Beschouwingen over het Ontwerp Wetboek van Strafi echt voor Inlanders in Ned.-Indië door J. W. G. Kruseman, aangek, door M. S. Koster. 7868. 3.

Kostschool. — Zie Belasting (.Bedrijfs-). H. R. 7911. 2.

Krankzinnigen. — Uit het'verband der artt. 22, 23 en 24 der wet van 27 April 1884 (Stbl. n°. 96) tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, volgt, dat bij verzoeken om machtiging tot verlenging van verblijf in een krankzinnigengesticht benevens de aanteekeningen, bedoeld in het derde lid van art. 24, ook eene geneeskundige verklaring moet worden overgelegd.

Het eerste middel is dus ongegrond.

De bij het tweede middel behandelde vraag, of voormelde wet toelaat het verleenen van rechterlijke machtiging tot verlenging van de verpleging van krankzinnigen onder gestichtsverband buiten het gesticht in het huisgezin, bij overlegging van eene desbetrekkelijke geneeskundige verklaring, kan in deze zaak in cassatie geen onderwerp van behandeling uitmaken. H. R. 7885. 1.

—• Art. 26 der wet van 28 Juni 1854 (Stbl. n°. 100), tot regeling 'ari het armbestuur, geeft wel aan hem, die verpleegt, een vorderingsrecht tegen de gemeente, waar de arme krankzinnige ïvoont, doch kent hem, die gemelde kosten betaalde, geen recht toe tot verhaal dier kosten op de gemeente, die tot betaling is verplicht.

Het beroep op zaakwaarneming in de plaats van dat op gemeld art. 26, is niet een verandering in het onderwerp van den êiscb, maar ia den rechtsgrond'.

Voor zaakwaarneming is vereischt de wetenschap, dat het de zaken van een ander zijn. Hof 's Gravenhage. 7899. 2.

(Zie het vonnis a quo in W. 7684)

— Zie Armenwet. 7959. 3 ; Bewindvoerder. 7936. 3.

Krankzinnigenwet en de gezinsverpleging. 7892. 3 ; 7897. 4.

Kreek (ÏJr. J. d. E.) ca. h. Kruimel. 7853. 3.

Krieger (Jan de) ca. H. G. van Duyl. 7840. 2.

Kriekaart (Pil) c.s. ca. H. Mulder.'7884. 3.

Krijnen (L. B.) ca. Mr. II. 7861. 3.

Krijtende hend. — Zie Tiend. 7876. 2.

Kruseman (J. W. G.). Beschouwingen over h't Ontwerp Wetboek van —, voor Inlanders in Ned. Indië aangek, door M. S. Koster. 7868. 3.

KRÜTHOFFER'en Doll ca. G. Lutz. 7952. 3.

Kruut (H. J.) ca. E. J. Herweyer. 7844. 3.

Kuyper van Dam en Smeer ca. de handelsvenn. onder de firma C. G. Heise. 7939. 3.

Kunstman (W.) ca. de Spaansche S'oomboot-Mij. «Compania Naviera Vaseongada». 7961. 2.

Kurvers (G. J.) ca. J. C. de Brey. 7882. 2.

Kwijtschelding, — De gebrekkige bewoordingen, waarin de akte kennelijk is vervat, toonen duidelijk aan, dat zij door tlietontwikkelde personen is gesteld, zoodat behoort te worden nagegaan wat werkelijk de bedoeling der onderteekenaren geweest is.

De hier bedoelde akte moet niet worden aangemerkt als een uiterste wil, maar als kwijtschelding. Rechtb. Breda. 7978. 3.

L.

Laban. (P.) en Mr. S. J. Blaupot ten Cate. Leerplichtwet, 2e vervolg. 7938. 4.

La Is ie. (Mr. A. van) Overlijdensbericht van —. 7877. 4.

Land. (Mr. X. K F.) Overlijdensbericht van —. 7874. 4.

Lange. (M. G. C. Everwijn) ca., den Staat der Nederlanden. 7919. 1.

— (H. W. de) ca. J. van Lamoalgen. 7904. 2.

Lantaarn. — Zie Aanvaring. 7948. 1.

Lastgeving. — De advocaat, die de betaalde lastgeving van een gefailleerde heeft aangenomen, om dezen zijn rechtskundigen bijstand te verleenen, ten einde een gerechtelijk accoord tot stand te brengen en de bij dat accoord bepaalde percenten aan de schuldeischers uit te betalen, is, wanneer in het accoord bepjaald is dat die uitbetaling te zijnen kantore zal plaats hebben, tot die uitbetaling verplicht, ook al had hij de daartoe vereischte gelden niet van den lastgever onder zich.

In casu had hij daiarenboven voldoende gelden ya-n dezen onder zich, om de accoordpercenten van den schuldeischer, die tot betaling sommeerde, uit te betalen, zelfs al wil men aannemen dat hij recht had om het overeengekomen salaris van die gelden af te houden.

Zoodanig recht bestond echter niet, daar, bij gebreke van afwijkend beding, de lasthebber eerst recht heeft, op belooning wanneer de last is uitgevoerd.

Wanneer door de niet-voldoening door den lasthebber aan de bovenvermelde verplichting, het accoord op vordering van een der schuldeischers ontbonden is verklaard, is de lasthebber verplicht de daardoor veroorzaakte schade aan zijn lastgever te vergoeden.

Die schade is geleden, al had d» lastgever aan de tegen hem uitgesproken veroordeeling tot betaling van het volle bedrag der schuld nog niet voldaan en al i , ond ook, vóór de ontbinding van het accoord. de zedelijke verplichting om het, na

betaling der accoordpercenten, overblijvende deel der schuld te betalen. Rechtb. Rotterdam. 7861. 2. "

— Nu niet is gebleken, dat door den geïntimeerde voor zijne bemoeiingen als lasthebber der' eischende handelsvennootschap eenig loon is bedongen, kon door hem, met het oog op art. 1814 B. W. voor Suriname, ook geen salaris te dier zake worden gevorderd en moet hem alzoo zijne reconventioneele vordering tot betaling van dat niet-verschuldigde salaris, worden ontzegd. H. R,. 7877. 1.

(Zie het vonnis a quo in W. 7858).

•— Art. 1839 B. W. moet niet zoo beperkt worden opgevat, als zoude een lastgever zijn lasthebber' niet anders dan met eene vordering tot rekening en verantwoording kunnen aanspreken. Rechtb. Breda. 7928. 4.

— De rechtsbetrekking tusschen Maatschappij en agent is die van lastgeving, hoewel daarnaast, een contract van dienstbetrekking tusschen partijen bestaat. Rechtb. Breda. 7983. 2.

-— De appellant is niet-ontvankelijk in zijn onbeperkt beroep, voor zoover het vonnis van den kantonrechter als eindvonnis in vrijwaring moet worden aangemerkt.

In casu is niet bewezen, dat de mede-geintimeerde als lasthebber van den appellant is opgetreden. Rechtb. Breda.. 7992. 2.

— Zie Rekening-Courant. 7858. 3.

Lasthebber. — Zie Hypotheek. 7982. 3.

Lee (C. van der) ca. Mr. A. A. Moll. 7839. 1.

Leeftijd. — Zie Getuigenverklaring. H. R. 7906. 3.

Leenheer (,L.) ca. W. Klepzig. 7874. 3.

Leerplichtwet. — Vermits de in deze zaak uitgebrachte dagvaarding alle feitelijke gegevens bevatte, die, indien zij gegrond werden bevonden, den rechter moesten leiden tot liet aannemen der toepasselijkheid van art,. 23 § 2 der leerplichtwet (recidive), was de uitdrukkelijke vermelding dier toepasselijkheid in de dagvaarding niet noodig, en, dus des kantonrechters in eersten aanleg gewezen vonnis onderworpen aan hooger beroep. H. R. 7851. 2.

— De in deze zaak gegeven vrijspraak is, als uitsluitend gegrond op eene rechtsbeschouwing omtrent de toepassing der1 wet, een bedekt ontslag van rechtsvervolging, waarop art. 347 Strafvord. niet van toepassing is.

Bij de bestreden uitspraak zijn de in liet middel aangehaalde artikelen geschonden, omdat zij niet bevat eene beslissing omtrent het al of niet bewezene van de telastgelegde feiten. H. R. 7859. 1.

—• Onder de in airt. 7, 'jLei lid, 2°. der leejrplichtwet bedoelde inrichtingen, kunnen ook begrepen worden buitenlandsche scholen van hooger of middelbaar onderwijs. H. R. 7878. 2. —■ De beklaagde is niet-ontvankelijk in zijn beroep in cassatie, in zoover die mede omvat de bij het bestreden vonnis uitgesproken niet-ontvankelijk-verklaring van het openbaar ministerie.

Ambtshalve cassatie op grond dat de bij liet bestreden vonnis bevestigde uitspraak niet. voldoende met redenen is omkleed ten aanzien der daarbij aangenomen Verzwarende omstandigheid van art. 23 § 2, 2e lid, der leerplichtwet. H. R. 7887. 1.

— De woorden in art. 28 de.r leerplichtwet „voor zoover de bovenbedoelde feiten niet worden tegengesproken", doelen alléén op eene tegenspraak ter terechtzitting. H. R. 7905. 2.

— De in deze zaak gegeven vrijspraak is, als berustende op 's rechters opvatting omtrent dte rechtsgevolgen, welke het verlies van de ouderlijke macht en de voogdij ten aanzien van de verhouding der gerequireerde tot de kinderen uit haar eerste huwelijk heeft, eem bedekt ontslag van rechtsvervolging, waarbij de rechter ten onrechte heeft nagelaten te beraadslagen en te beslissen omtrent het bewezene, of niet bewezene der overigens ten laste gelegde feiten.

Cassatie en verwijzing op laatstgemelden grond. H. R. 7926. 1.

— Waar de tijdelijke wegzending van de school, bij art. 12 der leerplichtwet als geldige reden van schoolverzuim erkend, geschiedt onder eene voorwaarde, bij welker vervulling het kind weder in de school wordt toegelaten, is hij, op wien de zorg berust, dat het .kind de school geregeld bezoekt, niet voor het schoolverzuim,^nspra.kelijk, zoolang de voorwaarde niet is vervuld/ althans indien die vervulling van zijn toedoen onafhankelijk is. H. R. 7931. 1.

— 2e vervolg, door Mr. S. J. Blaupot ten Gate en P. Laban. 7938. 4.

— Zie Onderwijs. H. R. 7884. 1.

— Art. 23 § 2 der —, door C. W. Maris. 7840. 4. Leestemaker. Gh.zn. (L.) ca. Mr. C. J. Pekelharing. 7956. 1. Leeuwen (van) Wetsontwerp tot. wijziging van de jaarwedden

der1 griffiersi. 7914. 3.

— (A,. van) Koopvernietigende gebreken. 7851. 4.

Leeuwendaler. — Ontwerp, omtrent griffiers-emolumenten.

7926. 4.

Legaat. — Uitlegging van een legaat: „aam de kinderen of verdere afstammelingen van enz."

Ofschoon de erflaatster een ander legaat heeft vermaakt: „aan de kinderen of verdere afstammelingen van. enz. bij plaatsvervulling", is ook bij het eerste legaat door de erflaatster bedoeld verdeeling bij staken en niet bij hoofden. Hof Amsterdam. 7970. 1.

Legger. — Uit een provincialen legger van waterlossiiigen kan wel worden afgeleid, welke eigenaars, indien het provinciaal reglement toepasselijk is, met zekere verplichtingen zijn belast, maar door de plaatsing daarop kan geene beslissing worden gegeven omtrent de bestemming der waterlossing, dat is hier, blijkens art. 1 van het reglement, omtrent de vraag, of zij al dan niet daaraan is, onderworpen. H. R. 7989. 1.

Legitieme poktie. — Art. 969 B. W.

Indien al art. 969 de onderhavige koopovereenkomst als eene gift moest doen beschouwen, kan daarvan geen nietigheid dier overeenkomst het gevolg zijn.

Gemeld . artikel is niet van toepassing ten aanzien van, inbreng, maar beschouwt alleen ter zake van de legitieme portie de vervreemding met voorbehoud van vruchtgebruik als eene gift. Rechtb. 's Gravenhage. 7875. 2.

Lehr (C. A.) ca. C. Rinker. 7867. 3.

Leidsche Stoomboot-Mij. «de Volharding» ca. de Zuid-en Noord-

hollandsche Stoomvaart Mij. 7981. 1.

Leijh (M. T.) ca. C. R. H. Jacobi. 7955. 2.

Levensverzekering. — Zie Verzekering H. R. 7841.1; 7976. 2. Levensverzekeringsbank «Rotterdam» ca. J. Roelofs Schippers. 7982. 1.

LeveranTie-contraot. — Afneming van suiker „successievelijk als gewoon".

Uit de wijze waarop, contracten met successieve levering, als de onderwerpelijke, tusschen partijen werden uitgevoerd, moet, nu niet blijkt dat eene van de vroegere afwijkende wijze van uitvoering is bedongen, in deze worden aangenomen,, dat de woorden „successievelijk als gewoon" beteekenen: „levering naar behoefte, bedragend in doorsnede circa 100 K.G per week, op en ingevolge bestelling".

1