dat de hypothecaire debiteur een rechtsvordering had aanhangig gemaakt strekkende tot vernietiging ot ontbinding van de overeenkomst, waarbij hij het onderpand had gekocht van den crediteur, die daarbij voor liet onbetaald; gebleven gedeelte van den koopprijs eerste hypotheek bedongen had.

Zoodanig verzoek om scfiorsing zou feitelijk neerkomen op een vermomd verzoek om uitstel van betaling en het verleenen daarvan ligt buiten het kader van de rechtsmacht van dien Magistraat. Hof Arnhem. 7977. 1.

l)e eerste hypotheekhouder, krachtens onherroepelijke volmacht (beding van art. 1223 B. W.) verkoopende, moet beschouwd worden geen eigen recht uit te oefenen, maar te handelen als lasthebber van den eigenaar-

Ook al is zijne vordering na den verkoop en vóór den dag, voor de uitbetaling der kooppenningen vastgesteld, voldaan door een ander crediteur, die aldus in zijne rechten is getreden, dan is hij toch rekenplichtig aan den eigenaar, zelfs al heeft hij niets als lasthebber ontvangen, noch kunnen ontvangen.

Wie het te verwachten saldo der koopsom van vastgoed, verkocht krachtens onherroepelijke volmacht, bij akte van cessie heeft gecedeerd aan derden en die akte van cessie aan den kooper heeft doen beteekenen, kan niet meer de voidermg tot rekening en verantwoording instellen tegen den hypotheekhouder, die verkocht heeft. Rechtb. Alkmaar. 7982. 3.

In casu moet het verzoek tot schorsing van een executoriale» verkoop krachtens hypotheek worden afgewezen, omdat bet door eischeres tot grondslag liarer vordering gelegde bezwaar niet opweegt tegen de in de beslissing opgenoemde nadeelen, aan eene schorsing verbonden.

De exceptie van' onbevoegdheid van den Voorzitter te Haarlem, om in casu te beslissen, waar de verkoop was geannonceerd te Papendrecht en de goederen behooren tot een onder het ressort der Dordrechtsche Rechtbank opengevallen faillissement, verworpen. Rechtb. Haarlem. 7985. 3.

(Zie Arr. H. R. 1 Mei 1896, W. 6811.)

Bevoegdheid van den president der arrondissements-rechtbanik, recht sprekende in kort geding uit kracht van art. 289 W. v. B. Rv.

De beslissing, dat een verzoek om. schorsing van een ter uitvoering van het beding van art. 1223 B. W. aangekondigden verkoop, waarin alleen is. te zien een vermomd verzoek om uitstel van betaling, ligt buiten het kader der praesidiale rechtsmacht, strookt met voormeld art. 289, terwijl de gronden, die het Hof in zijn bestreden arrest leidden tot deze beslissing, zijn van feitelijken aard en dus onttrokken aan toetsing in cassatie. H. R. 7994. 1.

(Zie het arrest a quo in W. 7977).

Zie Kosten. 7896. 4; 7900. 3 ; 7933. 3.

ï

'hi. — Zie Maten en gewichten. H. R. 7991. 1.

'Nureng. — Het in een notarieel testament aan een derde ver-; maken v n „het beschikbaar deel" van het erfdeel van een der kinderen heeft niet altijd eene vaste rechtskundige beteekenis, maar beduidt in dit geval hetgeen overschiet na den inbreng. Het beroep op ajrt. 1134 B. W. komt alleen toe aan deugen© die inbrengen moet.

D*r -rechte*, geroepen om een uitersten wil' uit te leggen, mag dit niet op zoodanige' wijze doen, dat eene waarde,looze vordering voor de volle waarde' aan een der erfgenamen wordt toegescheiden. Hof 's Hertogenbosch'. 7859. 2.

Zie Legitieme portie. 7875. 1.

Wdustrieel eigendom. Internationale Vereeniging voor de bescherming van —. 7934. 4.

Ingebrekestelling. — Zie Hypotheek. 7959.3 ; Huur en Verhuur. 7898. 2; 7939. 3; Koop en Verkoop. 7900. 2; 7901. 1; 7904. 2; 7941. 2; 7964. 1 ; Verificatie. 7860. 1 ; Verzekering. 7841. 2; Wissel. 7979. 4.

'Ngf.zetenschap. — Zie Schorsing. H. R. 7875. '2.

Inlichtingen. — Zie Doodslag. 7901. 2.

^richting — Zie Plaatselijke Verordeningen. 7861. 1,3. Inschrijving. — Zie Fabrieks- en Handelsmerken. H. R. 7867.

1; 7877. 2; Vennootschap. 7969. 1.

Insinger (Mr. E. W.) ca. A. van der Nagel Sr. 7857. 3. «stantie. (Afstand van) — Exceptie van onbevoegdheid. — Intrekken van een eenmaal opgeworpen exceptie. Kantong. Heusden. 7930. 3.

Royement. Kantong. Zwolle. 7934. 3.

Interlocutoir vonnis. — Zie Aanneming. 7882. 2. Internationaal privaatrecht. — Goedkeuring der op 12 Juni 1902 te 's Gravenhage gesloten drie verdragen van —. M. v. A. 7856. 1.

7939. 4.

Internationale arbitrage. — Vordering tot schadevergoeding wegens de aanhouding van Amerikaansche vaartuigen door Russische kruisers.

Die jurisdictie van een staat strekt zich niet uit buiten de grenzen der territoriale zee, tenzij door eene uitdrukkelijke overeenkomst aan dezen regel is gederogeerd. Intern. Arbitrage. 7848. 3.

Internationale rechtsgemeenschap. Het wezen der -—. 7862. 4. Internationale strafrechts vtereeniging in Duitschland. 7920. 4.

Intosch (Donald Mc) ca. A. P. Taselaar. 7898. 3.

Inventaris. — De wet schrijft geen nietigheid van den inventaris voor bij het ontbreken van een der in art. 681 Rv. gestelde vereischten; het oordeel over de geldigheid der akte berust geheel bij den rechter.

Afwijkingen van die vereischten, van zoo weinig gewicht als in casu, kunnen aan een overigens volgens genoemd artikel opgemaakte akte, het /karakter van inventaris niet ontnemen. Rechtb. Almelo. 7965. 1.

'nverzuimstelling. — Zie Koop en Verkoop. 7886. 2.

'Ppenburg (A. G.. C. E. W. Baron von dem Bussche) ca. de gezamenlijke erfgenamen van Mr. P. H. Scholten c.s. 7935. 1.

J.

''"auboek voor de Ned. Ongevallenverzekering onder redactie van , Mr. Dr. H. J- Romeyn en Mr. N. Blaupot ten Cate. 7946. 4. Ia*Rsaldo. — Zie Rekening en Verantwoording. 7943. 3.

acht en visscherij. — Beteekenis van art. 15 in verband met art. 17 der Jachtwet.

Onder jagen verstaat die wet alleen het aanwenden van pogingen om wild te bemachtigen, zoodat, wanneer iemand jagende zich in het jachtveld bevindt zonder acte, consent

of buitengewone machtiging en hij maakt slechts aannemelijk dat hij er alleen op uit. is om schadelijk gedierte te dooden, er geen verooi deeling kan volgen krachtens die artikelen

Alleen is dan toepasselijk al. ^ van art. 20 dier wet, in welk geval de bewering van op schadelijk gedierte te hebben gejaagd niets afdoet. H. R. 7858. 2.

(Zie het arrest II. R. van verwijzing 20 Mei 1902, W. 7782).

— Afkoop heerlijk jachtrecht. — Aanneming van de beschouwingen en de conclusiën van> het rapport der deskundigen, tenzij door den eischer de onjuistheid, althans het twijfelachtige daarvan inocht zijn aangetoond. — In casu kan de omstandigheid, hoeveel pacht voor de jacht op aangrenzende perceelen gegeven wordt, niet dienstig zijn. — De wildrijkdom met het oog op den bodem niet overdreven geoordeeld. -— Niet tweemaal denzelfden factor bij de bepaling der afkoopwaa-rde in aanmerking genomen door eerst bij de waardebepaling de gunstige ligging bij de jachtremise in aanmerking te nemen en vervolgens de waardevermindering van de niet afgekochte perceelen.

Gedaagde in een deel der proceskosten veroordeeld, daar hij eerst bij laatste conclusie is teruggekomen, van zijne vraag van fl. 1150 voor afkoopsom. Rechtb. Breda.. 7861. 2.

— Vervoer van visch, gevangen in een van alle binnenwateren afgesloten bassin, slechts in verbinding staande met de Z.uiierzee, is niet strafbaar.

De wet op de. jacht en visscherij regelt slechts de visscherij op de binnenwateren en bescherint de zoetwatervisscherij. Rechtb. Alkmaar. 7862. 2.

— Polderwater en het. bassin van een stoomgemaal voor de bemaling van dat water zijn binnenwateren ; op het vervoer in gesloten visch,tijd van visch in, die wateren gevangen, zijn de bepalingen der wet op de jacht en visscherij toepasselijk. Kantong. Hoorn. 7862. 2.

— Het verbod om, met schakels visscliende, meer dan drie schakels te water te hebben, bevat een voorschrift aangaande de soort- der vischtuigen tot de bij art. 9 letter c der Jachtwet omschreven bevoegdheid der Provinciale Staten behoorends.

Art. 6, letter h, van het Prov. Regl. op de visscherij in Friesland, maakt geen onderscheid of de daar omschreven handeling door één persoon of door meer personen gezamenlijk geschiedt. H. R. 7915. 1.

— Het uitsluitend recht om konijnen te bemachtigen, komt toe aan den eigenaar van liet heerlijk jachtrecht, niet aan den eigenaar van den 'met dat jachtrecht bezwaarden grond.

De jachtwet heeft — met uitzondering van de artt. 3 en 4 — niet de strekking om het jachtrecht a,ls privaat recht te regelen, maar alleen om politiemaatregelen te nemen betreffende de uitoefening der jacht.

Bij de vaststelling van art. 17 der Jlaehtwet, bepalende welke diersoorten onder wild worden verstaan, was geen sprake van uitbreiding of inkrimping van het privaat recht van de jacht, maar was het alleen de vraag, van welke diersoorten de bescherming door de voorschriften dier wet wenschelijk was.

Uit de artt. 28 en 29 der Jachtwet blijkt, dat ook volgens de jachtwet het recht om schadelijk gedierte en dus ook konijnen. te bemachtigen, uitsluitend toekomt aan den eigenaar van den grond of, indien het jachtrecht aan den derde toekomt, aan dien rechthebbende.

In het belang van den landbouw is voorzien door art. 26 der Jachtwet. Rechtb. Zierikzeei. 7918. 3.

— Art. 1 van het Souverein besluit vau 8 Februari 1815 stelt kennelijk twee voorwaarden tot herstel, eerstens het hebben of verkregen hebben van heerlijk jachtrecht en ten tweede liet zijn geweest in het wettig bezit daarvan in 1794 of op een later tijdstip vóór de in 1/98 plaats gehad hebben afschaffing.

Het artikel stelt alzoo dat ljey.it naast en onderscheidt het van het vernachte, dat men als heer gerechtigd zij tot de jacht.

Het vereischte bezit is op te vatten in dien zin, dat het recht den heer niet alleen als zoodanig toekwam, maar ook door hem feitelijk werd uitgeoefend, hetzij in persoon, hetzij door anderen. H. R. 7929. 1.

(Zie het arrest a quo in W. 7822.)

— Ofschoon volgens art. 2 van het Reglement op het bevisschen van de Schelde en Zeeuwsche stroomen, vastgesteld bij Kon. besluit van 17 Aug. 1900 (Stbl. n°. 149) ieder die vischt ter plaatse, waar de Staat geen eigendom noch vischrecht heeft, moet voorzien zijn van een schriftelijk bewijs van den eigenaar of rechthebbende1, is hij, die zonder zoodanig bewijs aldaar vischt, alleen dan strafbaar, wanneer die plaats is afgezet met overdag duidelijk zichtbare 'boeien of bakens overeenkomstig art. 17 van genoemd reglement. Rechtb. Zierikzee. 7960. 3.

— De wet vordert niet, dat uit het vonnis blijkt, door welk bewijsmiddel elk bestanddeel der ten laste gelegde overtreding bewezen is.

Het aandeel, dat de eerste requirant blijkens de in het arrest breeder omschreven feitelijke beslissingen in de door beide requiranten gepleegde handelingen heeft gehad, is terecht beschouwd als ,,vissehen", en hij dus mede terecht als mededader veroordeeld.

Waar allerminst twijfel bestaat omtrent de plaats, waar het ten laste gelegde feit is gepleegd, maar alleen niet vaststaat, tot welke gemeente die plaats behoort, is een nader onderzoek dienaangaande onnoodig. H. R. 7932. 1.

•— Waar volgens het bestreden vonnis „rechtens vaststaat, dat „beklaagde zich bij zijn jachtbedrijf bewoog in het gewone „jachtveld, en niet op een terrein, geschikt voor de jacht op „waterwild", volgt uit deze feitelijke beslissing, dat dei beklaagde, daar ter plaatse jagende, moet geacht worden niet op waterwild te hebben gejaagd; terwijl door de enkele aanduiding der plaats in de dagvaarding hem kon worden ten laste gelegd, gelijk de Rechtbank dit blijkbaar heeft opgevat, dat hij op ander dan waterwild aldaar jagende was. H. R, 7948. 1.

— Uit geene wetsbepaling is af te leiden, dat aan de ontkentenis van liet feit, zooals het in zijn geheel bij dagvaarding is ten laste gelegd, niet zou kunnen worden toegevoegd de erkentenis van iets, wat een deel van de aanklacht uitmaakt.

Door die erkentenis kon dan liet bewijs van, het bestaan eener aanwijzing worden geleverd.

De rijksveldwachters, waartoe zoowel de bezoldigde als de onbezoldigde behooren, worden krachtens het K. B. van 11 November 1856 (Stbl. n°. 114 aangesteld en beëedigd voor het geheele grondgebied des Rijks, en van dezen regel kan bij de aanstelling niet worden afgeweken.

De wet verplicht den rechter niet rekenschap te geven, van de redenen, die hem hebben weerhouden zich met de gronden van verdediging te vereenigen. H. R. 7956. 1. '

— Het verbod van art. 25e der Jachtwet is beperkt tot het visschen elders dan in rivieren, stroomen, nieren en plassen, wat dus is een element van het daar strafbaar gestelde feit, in de dagvaarding uit te drukken, maar niet noodzakelijk met de eigen woorden der wet.

Alzoo, waa.1 in de dagvaarding bet vischwater is aangeduid

met zijne aardrijkskundige benaming, heeft de rechter te onderzoeken, of dit water al dan niet behoort tot de in art. 25c der Jachtwet bedoelde. H. R*. 7971. 1.

— Zie Eigendom. 7989. 3.

Jachtrecht. — Zie Jacht en Visscherij, II. R. 7929. 1. Jachtveld. — Zie Beleediging. 7854. 2.

Jahrbucii für sexuelle Zwischenstufen. 7970. 4.

Jansen (M. E.) ca. J. Logge. 7967. 3.

Janting (G. van Meenken wed. A.) ca. S. .T. Zandt. 7866, 3. Jas (F.) ca. L. Adelfang. 7945. 3.

Jellinghaus (Mr. G. M. W.). Beëedigd als procureur. 7954. 4. Jessurun (Mr. A. J.). Overlijdensbericht van —. 7940. 4.

Jolles (Mr. J. M.) ca. B. S. Vischschraper. 7942. 1.

Jonckers Nieboer (Mr. J. H.). De Wetgeving op de Locaalspoor-

en Tramwegen. 7862. 4.

Jong (A. de). Geschiedenis en begrip van gratie aangek, door Mr.

S. J. M. van Geuns. 7872. 3.

Jonge Fzn. (P. de) ca. W. van Liere. 7934. 1.

— (P. J. de) ca. de Onderlinge Brandverzekering Compagnie «Bato». 7964. .3.

Jongenjans (J. F.) ca. J. van den Bosch. 7954. 2.

Jongh (H. C. de) en Mr. i.d. Philips. Wijzigingen in wetten enz.

naar aanleiding der Gezondheidswet. 7851. 3. —. Ongevallenwet. 7862. 4.

— (G. T. J. de). I-en uitstekend recept. 7851. 4.

Jonkhoff (E.) ca. J. C. Vermeulen, c.s. 7927. 1.

Jorissen (Mr. J.). Beëedigd als advocaat en procureur. 7846. 4. •Iuristenvereeniging. De Nederlandsche —. (Hoofdartikel). 7918. 1 ; 7921. 1.

—. Vrouwelijke leden. 7910. 4; 7915. 4; 7916. 4; 7925. 4. Justitiebegrooting in, de,Tweede Kamer. (Hoofdartikel). 7990. 1.

— 1903. \.V. 7848. 1.

— 1903. Eerste Kamer. M. v. A. 7851. 1.

— 1904. V. V. 7972. 1 ; M. v. A. 7984. 1 ; 7985. 1.

Justitieels statistiek, over 1902. 7963. 4 ; verg. 7964. 4. door

Mr. A. A de P.

K.

Kantonrechter. — Zie Huwelijk. 7975. 3.

Kapitein. -— Zie Aanvaring. 7839. 3; 7844. 2.

Karsten '(Mr. E II.). Beëedigd als vice-president van liet Hof te Arnhem. 7840. 4.

Kaufmann en Co. ca. de gezamenlijke erfgenamen van wijlen den heer J. B. van Herwijnen. 7889. 3; 7982. 2.

Kaufmansgerichte in Duitschland. 7857. 4.

Keij (G.) ca. H. S. de Vries. 7964. 2.

Kemps (J.) ca. de Handelsvenn. onder de firma H. Kooy. 7988. 1.

Kennisgeving. — Zie Faillissement. H. R. 7983. 1.

Kerdijk (Mr. A.). Onzedelijke verbintenissen. 7892. 4.

Kerkelijke goederen. ■— Kerkelijke troebelen te Vuren.

De eischers kunnen hun qualiteit niet ontleenen aan eene stemming, gehouden in. strijd met en met terzijdestelling van liet Reglement, op het beheer der kerkelijke goederen te Vuren van 1881, welk reglement vóór en op 5 Maart 1901 nog van kracht was, toen bij stemming door manslidmaten volgens naamlijst van stemgerechtigden opgemaakt door den Kerkeraad, besloten werd tot aansluiting aan het Algemeen College van Toezicht. Rechtb. Dordrecht 7955. 3.

Kerkgenootschappen. — Bij het bestreden airest is terecht beslist, dat de bij het eerste middel aangehaalde ministerieele beschikking van 30 Oct. 1848 en de artt. 91—98 van het bij dit middel mede aangehaalde algemeen reglement voor de synogogale ringen binnen het Koninkrijk der Nederlanden van 20 S'epfc. 1821 als wettelijke regelen waren in strijd met art. 1 der wet op de kerkgenootschappen en dus bij art. 14 dier wet zijn afgeschaft, al sluit dit niet uit, dat zij binnen den kring van het kerkgenootschap als kerkelijk statuut nog kunnen worden erkend en geëerbiedigd.

De uitlegging en heit verzuim van toepassing van kerkelijke reglementen zijn niet onderworpen aan het onderzoek van den rechter in cassatie. H. R. 7913. 1.

Ketjen (O. W.) ca. J. Th. H. G. van Ebbenhorst Tengbergen. 7845. 3.

Kieswet. — Het toelatingsexamen tot de universiteit behoort niet tot de in art. 16 4°. der Kieswet bedoelde examens. H. R. 7931. 1.

— Niet elke ondersteuning of tegemoetkoming van een gemeentebestuur is „onderstand" in den zin der Kieswet, noch stempelt dengene, aan wie ze wordt verleend, tot behoeftige of bedeelde.

Immers art. 4 der Kieswet verstaat onder onderstand alleen de „ondersteuning in geld of andere benoodigdheden tot „leniging van nood aan behoeftigen" — dat is die het werkelijk zijn — „verstrekt". H. R. 7950. 2.

— Het candidaatsexamen in de rechtswetenschap behoort niet tot de in art. 1 b 4°. der Kieswet bedoelde examens. H. R, 7953. 2.

— De naleving van art. 42 der Kieswet is een vereischte der ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. H. R. 7954. 1.

Kievits (Wed.) ca. Mr. II. Pb. de Kanter. 7985. 3.

Kind. — Zie Strafrecht art. 252 2o. 7870. 2 ; Wettigheid. 7933.1.

Kinderbescherming. Congres voor —. 7957. 4.

Kinderen. — Zie Echtscheiding. 7891. 2.

Kinderwetten. 7913. 4; 7949. 4; 7951. 4; 7954. 4; 7962. 4; 7971. 4; 7974. 4.

Kingma en Co. ca. Unterhorst. 7936. 2.

Kist (Mr. J- G.). Handelsrecht. Nieuwe uitg. door Mr. I>. E. Visser. 7956. 4.

Klaassen (J. G.). Huwelijksgoederen- en erfrecht. 7982. 4.

Klacht. — Artt. 13 en. 14 Strafvord.

Een, commissaris van politie is als hulpofficier van justitie tot het ontvangen van een schriftelijke klacht wegens beleediging bevoegd onverschillig in welke gemeente de beleediging heeft plaats gehad. Hof Leeuwarden 7875. 2.

— Zie Beleediging. 7883. 2; 7920. 2, 3.

Klein (F.) ca. II. J. Koopman. 7848. 2.

— (J.) ca. IC. M. Peerebeom, 7878. 3.

Kleintjes (Mr. Pu.). Staatsrecht van Ned.-Indië aangek, door Mr. J. de L. 7984. 3.

Klerken. Bond van —. Verzoekschrift Ile Kamer. 7956. 4.

— aan de parketten. Verzoekschrift van Ile Kamer. 7954. 4.

Kloekers (,T.) ca. E. Knottnerus. 7839. 4; 7911. 3.

Klugt (Tii. N. van der) ca. J. M. Hoek. 7871. 1.

Knecht. — Zie Plaatselijke Verordeningen. H. li. 7922. 1.

Kocken (E.) ca. J. F. Groh 7965. 1.

Kok (Mej. A..E.). Bevorderd tot doctor in de rechtswetenschap. 7880. 4.

—. Eerste advocate. 7918. 4.