„ontstelen" aangegeven, dat de wegneming van een voorwerp op wederrechtelijke toeëigening is gericht A. K- 'Wöö l.

Helling (J- C.) ca. de naaml. verin. „Volksblad de Kcho .

7932 2.

Hellman, (I.) handelende onder de tinna I. Hellman & Co., ca.

Joh. Snijder. 7893. 3. j___

Helten- (H. W. M. van) Erf. echt ab intestato, aangek, door

Mr. Seerp Gratama, 7887 . 4.

Henny. (Mr. T.) Bcëedigd als raadsheer ril het Hot te Amsterdam. 7966. 4.

Herhaling van misdrijf. — Zie Becidive. TO ó.

Hesse. (H.) Wet ontwerp tot wijziging van de jaarwedden van

griffiers. 7921. 4. ..

Hedvel (F. van ben) ca. de Eerste Nederlandse!» Krijgsdienst, Uitzet- en Levensverzekering-mij „De Elf Provinciën 7976. &. Hijmans (Mr. I. M.) Eervol ontslag van — als lid Bui", van

Consultatie. 7905. 4.

Hillenius (P.) ca. A. Koster. 7860. 3; 7894. 2 .

Hilven (P. M.) ca. L. H. J. 1. Baron de Bounam de Rijckholt.

7990 2

Hinderwet - Wet van 2 Juni 1875 (Stbl. n°. 95) (inrichtingen die bevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken)

Het in werking hebben eener houtzagerij, als hoofd eener onderneming, zonder de vereisclite vergunning.

Uitlegging der dagvaarding met betrekking tot de beteekems van het "woord „houtzagerij", nl. eene machinale houtzagerij.

De woorden „in werking hebben", sluiten uit de opvatting, dat de houtzagerij door menschenkracht zou worden uitge-

"eDe'wijze van werking der inrichting maakt dat zij valt onder 'tbegrip houtzaagmolen". .

Waar echter niet rechtens vaststaat of dit m werking brencren óók zóó kan geschieden, dat dit elk begrip van molen zou uitsluiten en de omschrijving omtrent samenstelling en werking ontbreekt, is 't bloote hebben van eene houtzagerij strafbaar. Hof Arnhem. 7846. 2.

_ Art. 2 II der wet van 2 Juni 1875 (Stbl. n°. 95). strijd tusschen die wet. en het Kon. besluit van 15 Oct,

(Stbl. n°. 187)), houdende vaststelling van voorschriften omtrent het vervoer, den in-, uit- en doorvoer, koop en opslag van buskruit en andere ontplofbare stoffen.

Waar de beklaagde slechts hield een zoodamgen winkel en werkplaats, dat hij wel kruit kocht en verkocht, maar met verwerkte en vervaardigde en de hoeveelheden, welke hij ten verkoop in voorraad had, slechts bestonden in een gering aantal bussen en zakjes, van geen grooter gezamenlijk gewicht dan een tiental kilogrammen, kan van dien winkel en werkplaats kwalijk gezegd worden, dat dezen zouden opleveren inrichtingen. als bedoeld in art. 2 II der Hinderwet, Bechtb. Amsterdam. 7969. 3.

Hoeven. (Mr. H. van der) Militair Strafrecht en Wet op de Krijgstucht. 7885. 4; 7903. 4.

— Strafrecht, 9e afl. 7973. 4.

— (H. A. van der.) ca. den Staat der Nederlanden. 7976. 1.

Hoi'f (J, van 't) ca. J. Claikson. 7873. 3b.

Hofman (A. I. Pu.) ca. de erfgenamen van L. J. Verkley.

Hoh^nhild (J.) ca. 1°. Prevett, 2°. the Angelo- American

Asrencv-companv Ld. 7944. 3. . ,,

Holst (J. van) en J. A. van Holst ca. A. 1'. A. Tarwindt.

7953. 3.

Hond. - Zie Overmacht. 7981. 3 ; Plaatselijke Verordeningen.

II. R. 7868. 1 ; H. R. 7946. 3.

Hoofdartikelen . 70ar i

Bewijsrecht. Herziening van ons burgerlijk —. 7966. i , /»bö. 1.

Burgerlijke Rechtsvordering. Voorstel v. Raalte c-s. Een stap

achteiuit. 7908. 1.

Conflict. Een 7924. 1 ; 7926. 3.

Crimineele Statistiek over 1901. 7950 1.

Drankwet. Herziening der —. 7978. 1.

Juristenvereeniging. De Nederlandsche —. 7918. 1; 79/1. iJustitiebegrooting in de Tweede Kamer. 7990. 1.

Oneerlijke mededinging. 7912. 1.

Rechtsonzekerheid. Bedenkelijke —. 7842. 1; 7843. 1. Rechtspersoonlijkheid, Vervallenverklaring van —. 7954, 1. Strafrecht. Een nieuw wetboek van — in Noorwegen. 79 3. ,

7944. 1. Zie ook 7955. 4.

Strafrecht. De artt. 284bis en 385 bis. 7855. 1; 7865.1; 7866 1.

— Wijziging van het Wetboek van — naar aanleiding van het Voorl. Verslag. 7874. 1.

— Het gewijzigd Ontwerp van wet. 7879. 1 Tuchtscholen. De aanstaande —. 7959. 1.

Vaderschap. Onderzoek naar het —. 7900. 1 :

Hoofdelijkheid. — Zie Schadevergoeding. 7969. 2.

Hooft (J- H. 't) ca. N. H. Paul. 7977. 1; 7994. 1.

Hooge Raad. (Vacantiekamer). 7905. 4.

Hooger beroep. — De appellabiliteit van een vonnis richt zich naar de vordering, verminde, d tot zoodanig b«drag als zij aan 'srechters oordeel is onderworpen. _

De eischer in cassatie, oorspronkelijk gedaagde, is bi] het bestreden vonnis terecht in de kosten veroordeeld als in het ongelijk gesteld, vermits hij zich wel bereid had verklaard aan de tot het verminderd bedrag toegewezen vordering te voldoen, maar geenerlei blijk had gegeven, dat hij daartoe werkelijk bereid was, noch, eenig aanbod had gedaan. H. R. 7842. 2.

Eene veroordeeling in hooger beroep is rechtens onbestaanbaar

zonder voorafgaande vernietiging der in eersten aanleg gevallen vrijspraak. H. R. 7851. 2.

De op den ambtseed afgelegde verklaring van den ambtenaar

van het 0. M. bij een Kantongerecht, dat geen hooger beroep tegen een vonnis van dat Kantongerecht is aangeteekend, levert niet op een wettig bewijs, dat dit werkelijk niet is geschied. H. R. 7864. 2.

— Vermits op de in deze zaak teh laste' gelegde overtreding van art. 34 derAlg. Pol.verordening van de gemeente Naarden. behalve eene geldboete van ten hoogste tien gulden, ook verbeurdverklaring als straf is gesteld, was het bestreden vonnis vatbaar voor hooger beroep en alzoo eene voorziening in cassatie daartegen niet-ontvankelijk. H. R. 7869. 2.

— Noch uit art. 246 Strafvord., noch uit eenige andere wetsbepaling. volgt, dat het Hof, mede beraadslagende naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eersten aanleg, daarvan in zijn arrest uitdrukkelijk melding moet maken.

"Zoodanige gedeeltelijke bevestiging van het in eersten aanleg gewezen vonnis als in het dictum van het bestreden arrest voorkomt, bevat inderdaad eene vernietiging van. het overige gedeelte, terwijl wederom noch uit art. 247 Strafvord., noch uit eenige andere wetsbepaling volgt, dat liet Hof die vernietiging uitdrukkelijk in zijn arrest had moeten uitspreken. H. p" 7882. 2.

— l)e aard van het getuigenbewijs. de taak welke den rechter bij dit bewijs is opgedragen en de aard van het rechtsgeding

in hooger beroep pleiten voor de toelaatbaarheid in appèl van o

een nieuw verhoor over dezelfde feiten, waarover reeds in eer- v

sten aanleg een verhoor plaats had. g

De rechter in hooger beroep is echter niet verplicht op verzoek van een der partijen, het door die partij verlangde nieuwe o getuigenverhoor toe te staan. Hof Leeuwarden. 7887. 1. b

— Bij de rechtspraak in hooger beroep krachtens art. 11 der g Faillissementswet behoeft niet een dag voor de behandeling der v zaak te worden bepaald en aan den schuldenaar en aan den procureur van den schuldenaar ,te worden beteekend. gelijk in r art. 10 voor de berechting van het verzet in eersten aanleg is g voorgeschreven. 11

De bepalingen over het bewijs in burgerlijke zaken gelden

niet voor de beslissing des rechters betreffende de faillietver- o klaring en het verzet daartegen H. R. 7889. 1.

— De appellabiliteit van een vonnis hangt niet af van het be- d drag dat wordt toegewezen, maar van het bedrag dat gevorderd li

wordt. . '

Waar de Loofdvordering voor hooger beroep vatbaar is, is 1 de bijvordering, die tot veroordeeling in de proceskosten het — evenzeer, onverschillig haar bedrag, en zelfs al kwam men van de hoofdvordering niet in beroep. > j <

Waar partijen over en weer op eenige punten in 't ongelijk , \ zijn gesteld, zijn er wel termen om de kosten te compenseeren,

maar kan daartoe niet enkel en alleen een begrooting gemaakt ; ï worden der kosten van de ééne partij, daar lieide partijen als | ï verliezende partij zijn aan te merken, en dus, streng opgevat, i ' ieder een deel van de andere partij zou behoeven te dragen, j Hof Arnhem. 7936. 2. j Hu

(Cf. H. R, 22 Juni 1888, W. 5579). | Hi

— Waar feitelijk vaststaat, dat beide partijen de akte van appèl hadden opgevat als te betreffen niet slechts de conventie, maar 1 ook de reconventie, verplichtte geene bepaling van openbare , orde het Hof omtrent den omvang van het appèl in nader onderzoek te treden.

De litis contestatie wordt door de conclusiën bepaald, en hierin kan door de pleidooien geen verandering gebracht wor- | den. H. R. 7942. 1. ;

— Waar de veroordeeling in eersten aanleg op één punt der ■ aanklacht op een onwettig bewijsmiddel rust, kan de rechter in hooger beroep niet volstaan met het vonnis des eersten j rechters alleen in zoover te vernietigen, maar moet hij let j _ vonnis in zijn geheel vernietigen. H. R. 7983. 1.

— Ambtshalve cassatie van het bestreden vonnis wegens schtn- _ ding van art. 248 in verband met art. 256 Strafvord., door __ op het door den beklaagde alléén ingesteld hooger beroep, de Hl straf, waartoe hy in eersten aanleg veroordeeld was, te verzwaren. H. R- 7994. 2.

— Zie Aanneming. 7948. 2; Cassatie. H. R. 7937. 2; Echtscheiding. 7878. 3 ; 7890. 2 ; Eed. 7905. 2 ; Getuigen. H. R. 7914, 1; Koop en Verkoop. 7876. 1; Lastgeving. 7992. 2; Rangregeling. 7921. 3; Verificatie. H. R. 7939. 1.

Houder — Zie Eigendom. 7953. 3

Houtkooper (M.)' ca. de N. V. Eerste Ned. Electrische Tiam-

Maatschappij. 7983. 2,

Houtzagerij. —- Zie Hinderwet. 7846. 2.

Huyser (Mr. c. j.). Beëedigd als advocaat en procureur. 7855.4. H Huisgenootën. — Zie Dagvaarding. H. R. 7918. 2.

Huizen. — Zie Plaatselijke Verordening. II. R. 7899. 1. H

Huur. — Zie Verzekering. 7895. 3. , H

Htjijr en verhuur. — De rechter is niet gehouden een getui- ^| genverhoor te bevelen, wanneer hem niet blijkt, dat de feiten tot de beslissing der zaak kunnen leiden, maar enkel wordt beweerd, dat dit later wellicht zoude kunnen blijken.

De vraag, of een verhuurder in een bepaald geval aan zijn leveringsplicht bij den aanvang der huur heeft voldaan, stwt ter beoordeeling van den rechter, die dit feit met het oog op de omstandigheden zal moeten uitmaken, gelijk liet hier is ge- _ schied. H, R. 7840. 1.

— Art. 1961 B. W,

Door de onderverhuring van gedaagde ; ls bewezen aan te nemen, wordt de bekentenis niet te zijnen nadeele gesplitst.

I)e bijvoeging van gedaagde, dat hij met machtiging van eischer heeft onderverhuurd, is eene zelfstandige bewering, die, alhoewel met- zijne bekentenis verbonden, niets afin liaar inhoud verandert. Rechtb. Arnhem. 7847. 2.

— Art 1634 j°. art. 1633 B. W. kan niet van toepassing zijn als na het eindigen van eene schriftelijke huurovereenkomst eene nieuwe mondelinge huur wordt aangegaan.

Daar in casu eene zesjarige schriftelijke huur was aangegaan, kan geen bettwp op een zevenjarige huur naar aanleiding van art. 1633 B. W, worden gedaan. Rechtb. Breda. 7852. 2.

—' Art. 1589 B. W. ^

De vordering in conventie als onbewezen ontzegd. Rechtb.

Dordrecht. 7888. 2.

(Zie het vonnis der Rechtbank te Dordrecht dd. 1 1 1899 in W. 7366 en het arrest van het Gerechtshof te sHage dd. 5 Nov. 1900 in W. 7547.)

— Een verweer waaruit niet blijkt welke elementen van den eisch, specifiek bij de dagvaarding gesteld, worden erkend, welke betwist, is niet voldoende met redenen omkleed.

De: gedaagde kan zich tot goedmaking daarvan met beroepen op de omstandigheid uat hij zijn verweer met meer kon preciseeren. omdat hij de aanteekeningen met gehouden heeft, welke daartoe noodig zouden zijn.

De verhuurder, die, na afloop van de huurovereenkomst, teruggaaf der in huur gegeven zaken vordert, kan, zonder dat in gebreke stelling heeft plaats gehad, de waaide dier zaken vorderen, voor het geval aan het bevel tot teniggaaf met wordt voldaan. Rechtb. Rotterdam. 7898. 2.

— Ofschoon de dagvaarding tot ontruiming van onroerende goederen die onroerende goederen zeer vaag en algemeen aanduidt en daardoor niet voldoet aan liet voorschrift van art. 5 3 . B. R.. gaat de exceptie van nietigheid van dagvaarding toch niet op, nu gedaagde door het gepleegd verzuim — bij repliek

! hersteld — niet is benadeeld.

De geest der wet brengt, mede dat de opzeggingstermijn korter is dan de duur der huur zelve. Kantong. Enschedé. 7916 2

— Strekking der slotbepaling van art, 1623 B. W. H. R. 7926. 1:

— Artt. 1607, 1633, 1634 B. W. — Huur van vischwater.

Art. 1633 B. W. bedoelt niet eene wijze van. beëindiging der huur te scheppen buiten den wil van partijen, doch, ook bij gebreke van een schriftelijk contract, den huurder de vruchten van het gehuurde te waarborgen voor den tijd, dien hl] tot inning daarvan noodig heeft.

Bij gebreke van elke andere regeling, zijn op de hu ar van vischwater toepasselijk de bepaling van de 2e afd. van den ! 7en titel en, bijzonderlijk ook wat de verlenging betreft, de ^ i bepaling van. art, 1607 B. W. _

Waar dus niets van eenige opzegging is gebleken, moet de

onderwerpelijke mondelinge huurovereenkomst van bedoeld vischwater voor het visseherijjaar, aanvangende 1 Maart 1898. geacht worden van jaar tot jaar te zijn verlengd.

De eerste rechter heeft dus ten onrechte beslist dat bedoelde overeenkomst-, wat haren duur aangaat, naar analogie van de bepaling van art. 1633 B. W. zou worden beperkt door hetgeen bij openbare verordening, aangaande de visscherij, wordt vastgesteld. Rechtb. Amsterdam. 7937. 3.

— Voor eene vordering tot ontbinding eener huurovereenkomst met ontruiming op grond dat het verhuurde huis niet van genoegzaam huisraad is voorzien, is geenerlei ingebrekestelling noodig.

Art. 1617 B. W. vordert geene sommatie tot meubileering of zekerheidsstelling.

In mora stelling is slechts noodzakelijk voor de bij de vordering tot ontruiming gevoegde vordering tot vergoeding van kosten, schaden en interessen. Rechtb. Haarlem. 7939. 3.

— De eischer valt niet onder de afdeeling : dienstboden, werklieden of werkboden. Rechtb. Utrecht. 7986. 4.

— Is hier koop of huur? Het. laatste.

Vervalt een aanvankelijk rechtsgeldig huurcontract vanzelf, doordat de huurder gedurende de huur pro parte eigenaar wordt? — Nee, n.

Sluit de tegen een huurder gevraagde en toegewezen ontruiming van zelf in. dat de van liem afhankelijke personen nu ook zullen moeten ontruimen? — Ja. Rechtb. 's Bosch. 7988. 2.

Huurprijs. — Zie Belasting (Personeele). H. R. 7860. 1. Huurwaarde. — Zie Belasting (Personeele). H. R. 7860. 1.

Huwelijk. — Onder bet „bij gebreke van den vader" in art. 100 B. W. moet worden gebracht het geval, dat de vader tijdelijk afwezig, vermoedelijk in Amerika is en hem een ter onderteekening toegezonden stuk blijkbaar niet bereikt heeft.

Wanneer in dit geval de moeder liaar toestemming wil verleenen tot het huwelijk van haar meerderjarig, maar den leeftijd van 30 jaren nog niet bereikt hebbend kind, heeft de tussehenkomst van den kantonrechter geen zin en moet een verzoek daartoe worden afgewezen. Kantong. Harderwijk.

7975. 3.

(Zie ook H. R, 27 Oct. 1899. W. 7346 en 5 Febr. 1897. W. 6924).

— Internationale regeling der wetscondicten met betrekking tot het —. 7939. 4.

— van meerderjarigen beneden de 30 jaai. 7973. 4.

— Zie Boedelscheiding. 7931. 2 ; Wettigheid. H. R. 7936. 1.

Huwelijksche voorwaarden. — Wanneer bij huwelijksche voorwaarden is bepaald dat de vrouw het beheer zou hebben over hare goederen, terwijl de kosten der huishouding en de persoonlijke behoeften der echtgenooten zouden komen ten laste van den man, die daartegen, staande huwelijk, het genot zou hebben van de inkomsten van de goederen der vrouw, kan de man. of na' diens faillissement diens curator, die inkomsten niet opvorderen, zonder daarbij te stellen, dat de vordering strekt ten einde den man in de gelegenheid te stellen om aan zjjne voormelde verplichting te voldoen. Rechtb. Rotterdam. 7847, 2,

Huwelijksgemeenschap. — Zie Gemeenschap. 7868. 3; Grootboek. 7950. 3; Vraagpunten. 7894. 2,

Huwelijksgoederen- en erlrecht door J. G. Klaassen. 7982. 4

Hydraulische pers. — Zie Koop en verkoop. 7989. 1. Hyi'OTHeek, — De hypothecaire «chuhUissohei- kan ook zijn raclit krachtens onherroepelijke volmacht uitoefenen tegen een derden bezitter.

Hij is niet verplicht den derden bezitter van zijn voornemen om te verkoopen aanzegging te doen.

Het staat dezen vrij om de afbetaling der schuld te bewijzen. Hof Arnhem. 7901. 1.

— De bewering, dat een bevel tot verkoop ingevolge art, 1122 B. W. niet kan worden gegeven alvorens eene scheiding en verdeeling is aangevangen, vindt geen steun in de wet.

De verwijzing van art. 628 omvat ook art. 1122 B. W .

Waar feitólyk vaststaat, dat noch eene behoorlijke verdeeling, noch zelfs aflossing der hypotheken mogelijk is, zonder verkoop der perceelen, kan de verkoop ingevolge art. 1122 B. W. worden bevolen.

Waar van zwarigheden, bij den verkoop ontstaan, geen sprake is, mist art. 694 W. v. B. R. alle toepasselijkheid. H. R, 7930. 1.

— Was niet, daar het verzet van, den geëxecuteerde de voortzetting der executie niet stuit, de le hypotheekhouder, die het verbonden onroerend goed, krachtens onherroepelijke volmacht, liad verkocht en uit de opbrengst, na zichzelven te hebben voldaan, ook nog den 2en en 3en hypotheekhouder kon voldoen, bevoegd, niettegenstaande het daartegen gedaan verzet, met de uitbetaling voort te gaan? — Ja.

Is de voorzitter der Rechtbank bevoegd in kolt geding dat verzet op te heffen en den len hypotheekhouder bevoegd te verklaren met de uitbetaling voort te gaan, alleen op grond, dat deze zulk eene rechterlijke machtiging meende noodig te hebben? — Neem.

Is het niet alleen de geëxecuteerde, die de bevoegdheid heeft in kort geding de schorsing der executie te vragen? •— Ja. R. chtb. Utrecht, 7947. 3.

- Artt. 1223, 1336, 1337, 1338 B. W. — 499 B. R.

Aan de ontvankelijkheid der eischers die, als erfgenamen van den schuldenaar, de vernietiging vragen van de gerechtelijke vervolging tot uitwinning van het door hun auteur met hypotheek bezwaard onroerend goed, staat niet in den weg, dat zij niet- te zamen met hunne mede-erfgenamen en schuldenaren optreden, noch dezen in het geding hebben geroepen. - De bepaling van art. 499 B. R,, dat geen verkoop kan geschieden' dan tot verhaal eener vaststaande vórdering, geldt , ook voor den verkoop ingevolge art. 1223 B. W.

Waar de boedel, waartoe dè bedoelde perceelen behoorden, onverdeeld was bij het uitbrengen der sommatie en dus alle , erfgenamen nog in het bezit der perceelen waren, bestond géén grond ieder der erfgenamen, op grond van ondeelbaarheid der schuld, voor het geheel aan te spreken.

Bedoelde sommatie stelde niettemin de erfgenamen in gebreke; de daarin, voorkom nde bijvoeging „dat een der gesommeerden betalende de anderen zouden zijn bevrijd' . ontr neemt aan de gevorderde schuld niet het karakter van bepaald ^ en verevend zijn, nocli vloeit daaruit met zekerheid voort, dat bij de sommatie werd uitgegaan van beweerde hoofdelijkbeid of ondeelbaarheid. Rechtb. Amsterdam. 7959. 3. — Terecht heeft de President der Rechtbank in kort geding n geweigerd de .schorsing te bevelen van een krachtens art. 1223 n B. W. voorgenomen verkoop, waar die. schorsing niet gevraagd e werd op grond, dat de executoriale titel van art. 1223 B. W.

| in bd onderhavige gevnl niet wettig zou kunnen worden gele ' execueerd. doch alleen gebaseerd werd op de omstandigheid.