recht voor de eischers onbetwist zijn, zoo kunnen zij toch de bloote erkenning vorderen. .
Hoewel de Staat ten om-echte het vischwater van de eischers ^ «eduiende vele jaren verpacht, omdat hij bij den verkoop de nietige reserve van vischrecht had bedongen, kan niet gelegd worden, dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld. Rechtb. ^
Breda. 7989. 5. .
Het ter verificatie indienen eener vordering bij den curator
in een faillissement, zonder dat daarop verificatie is gevolgd, belet hem, die dit deed, niet, om, bij: veranderd inzicht, een revindicatie in te stellen. (In denzelfden zin Hof s Hertogenbosch 25 Nov. 1902, W. 7860).
De door den eischer gekochte en betaalde tabak zijn hem, ook voor zoover zij nog onder den verkooper bleven berusten, constituto possessorio geleverd en mitsdien zijn eigendom geworden. Rechtb. Rotterdam. 7993. 2.
— Zie Bezit 7969 1 ; Bruikleen. 7839. 2; Plaatselijke Verordeningen. H. R. 7974. 1 ; Telephoon. H. R. 7849.1 ; Verjaring.
7847. 1. ,
Eijken (G. van) ca. A. Dijkman. 7940. 1.
Elevator. — Zie Schipper. 7961. 3.
Elias (Mr. E. L.). Beëedigd als advocaat en procureur. 7903. 4. Elsbach (L.) ca. Sabelson en Gottschalk. 7994. 3.
Elst (P. H. van der) ca. J. J. A. Bongartz. 7890. 2.
Emissiebank ca. Mr. H. Verkouteren. 7906. 1.
Emmeloth (C.) ca. Wed. Vaal en Zoon. 7842. 4.
Endossement. — Zie Orderbillet. 7944. 2 ; 7973. 2. ^
Endtz (B. H. J. F.) ca. Jhr. Mr. L. von Fisenne. 7887. 2.
Engelsch recht. — Zie Cheque. 7898. 3.
Engelvaart (P. C.) ca. A. Hullestelle. 7957. 2.
Engen (S.) ca. Wed. ï. A. Cools. 7850. 2.
Enschedé. — Zie Plaatselijke Verordeningen. 11. k. <ai(. i. Epileptische droomtoestand. — Zie Toerekenbaarheid. 1 9 ■ • Erfdienstbaarheid. — Het hebben van een beerput op eens anders naburig erf met vaste daarheen voerende leidingen, dienende tot afvoer van faecaliën en andere stofien, is eene voortdurende en zichtbare erfdienstbaarheid, vatbaar' voor bezit. H. R. 7839. 1.
— Artt. 701, 729, 730 B. W.
Waar een goot voor verschillende erven dient tot ^aivoei van hemel- en vuil water (alzoo tot uitoefenng van t gootrecht) daar is de bewering dat voor één dier erven slechts zou bestaan 't servituut van waterloop (schoon water) in strijd met de erkende algemeene ruimere bestemnmg van die goot en zou de beperking in de rechten van éen der heerschende erven in 't bijzonder door hem, die zioli daarop beroept, moeten worden
aangetoond. . .
Het bewijsaanbod dat de goot alleen: 't eigendom is van hem die zich op de beperking beroept, is daartoe niet voldoende. Hof Arnhem. 7929. 2.
— Art, 727 B. W.
De erfdienstbaarheid van uitzicht en licht kan verkregen worden door verjaring ten gevolge van het hebben van ramen in stijd met- de artt. 693 en 694 B. W.
Daar de wet niet omschrijft wat onder die erfdienstbaarheid verstaan moet worden, moet daaromtrent te rade worden gegaan met de opvatting van het dagelijksch leven.
- ; eigenaar van het dienstbare erf is dan beperkt in zijn bevoegdheid om naar goedvinden te bouwen, niet omdat zijn verplichting bestaat in niet bouwen, maar wegens zijn verplichting om het servituut te dulden. Rechtb. Rotterdam. 7941. 3.
— Art. 738 B. W.
Negatoria. — Gebruik van de erfdienstbaarheid van uitweg, niet overeenkomstig den titel waarbij zij gevestigd is. (Vgl. Hof Haag 20 Oct. 1902, W. 7857). Rechtb. Arnhem. 7953. 3.
— De eigenaar van een perceel, die ten behoeve daarvan en ten laste van een aan een ander toebehoorend perceel gootrecht beweert, heeft dat servituut te bewijzen, ook al is erkend, dat ten behoeve van eerstgemeld' en ten laste van laatstgemeld perceel een servituut van waterloop bestaat. H. R. 7987. 1.
Erfgenamen. — Zie Gemeenschap. 7868. 3.
Erfrecht ab intbstato, dooi' W. M. van Helten, aangek, door
Mr. Seeip Gratama, 7887. 4.
Erfstelling over de hand. — De bewindvoerder van de in eene erfstelling over de hand begrepen goederen is niet de vertegenwoordiger der verwachters, wier namen dus niet behoeven te worden vermeld in de not-arieele akte, waarbij hij als zoodanig verschijnt. H. R. 7872. 1.
(Zie het vonnis a quo in W. 7815).
Es & Co. (van) ca. A. van Hoften. 7884. 2.
— ca. W. L. van der Sluys. 7977. 3.
Everdingf. (Mr. W. C. I. A. van) —. Beëedigd als advocaat
en procureur. 7981. 4.
Exceptie. — Zie Gewijsde zaak. 7845. 3 ; Instantie. 7930. 3. Exceptio flurium litis consortium. Kent onze wet de exceptio plurium litis: consortium? -—- Neen.
Is het niet aan 't oordeel van den eischer overgelaten wie hij van de deelgerechtigden ter zake eener vordering tot scheiding en deeling voor den rechter wil roepen? — Ja. (Cf. het Akademisch proefschrift over genoemde exceptie van Mr. C. W. Star Busmann, Utrecht 1902). Rechtb. Utrecht 7848. 3.
— De vordering tot het afleggen van voogdijrekening, ingesteld tegen regenten van een Diaconie Weeshuis is niet-ontvankelijk, indien zij is ingesteld tegen vier regenten en den secretarisboekhouder, wiens betrekking met die van regent onvereenigbaar is, terwijl vaststaat dat dit- Weeshuis ingevolge dei reglementaire bepalingen bestuurd wordt door een college, bestaande uit vijf leden.
Het beroep van eischers op solidaire aansprakelijkheid1 is ongegrond. Rechtb. Dordrecht. 7872. 2.
—■ door C. W. Star Busmann, aangek, door Mr. A. A. de P. 7932. 3.
— Zie Hypotheek. 7959. 3 ; Tiendrecht. 7958. 2. Executeur-testamentair. —Artt. 1061 j°. 1064 B. W. — Revindicatie. — Rekening en verantwoording. — Executeurtestamentair. —• Curator over eene onbekende nalatenschap.
De executeur-testamentair is, zoowel gedurende de executeele, als daarna, houder der goederen die hij, als zoodanig, onder zich heeft; die goederen kunnen evenwel van hem niet door eene revindicatie worden opgevorderd, omdat bij en na het beheer tegen hem slechtsi eene vordering tot rekening en verantwoording bestaat. Rechtb. Amsterdam. 7887. 3. Executie. — Zie Hypotheek. 7947. 3; 7977. 1; 7985. 3; Verbintenis. 7993. 3.
Executiekosten. — Zie Beslag. 7923. 2.
Executoriale titel. — Zie Faillissement. 7935. 2. Exploitatie-maatschappij ca. Den Staat der Nederlanden. 7866. 3. Ezink (A..) ca. F. de Winser. 7848. 3.
F.
Fabrieks- en handelsmerken. — Merkenwet.
Is het merk van gedaagde voldoende onderscheiden van dat dier eist: lier es'.' — Ja. Rechtb. Utrecht. 7847 . 3.
— De merkenwet sluit niet uit de mogelijkheid, dat het recht tot uitsluitend gebruik van een merk aan twee of meer personen gelijkelijk, dat is met uitsluiting van alle derden, toekomt. H. R, 7863. 1.
— Niet-ontvankelijk is het beroep in cassatie van den verzoeker tot nietigverklaring der inschrijving van een handelsmerk tegen de. beschikking, waarbij die nietigverklaring, zij het dan op anldere dan die door dien verzoeker aangevoerde gronden is uitgesproken, ook al mochten die gronden onjuist zijn. H. R.
7867. 2.
— De eerste gebruiker van een merk, hetzij dit zij ingeschreven of niet, heeft het recht tot liet uitsluitend gebruik van dat merk.
Bij niet-inschrijving moet hij het bewijs leveren van zij11 eerste gebruik, van welk bewijs hij zich door- inschrijving kan ontslaan.
Het reoht tot uitsluitend gebruik .sluit uit het recht van ande^ ren ook tot het gebruik van een in hoofdzaak overeenstemmend merk. Hof Amsterdam. 7877. 2.
— Verwerping der voorziening, omdat het voorgestelde middel zijn feitelijken grondslag mist. H. R. 7920. 1.
Factuur. — Zie Valschheid. 7975. 1.
Faillissement. — Art. 186 Faillissementswet. — Verzet tegei de uitdeelingslijst. — Niet-geverifieerde schuldeischers. Rechtb Amsterdam. 7847. 3.
(Zie Rechtb. Rotterdam 20 Dec. 1899, W. 7457, en Rechtb Tiel 13 Dec. 1901, W. 7722).
— Ben schuld,eischer, wiens vordering niet opeisclibaar is, I niet bevoegd de faillietverklaring van zijnen schuldenaar aai te vragen. Rechtb. 's Gravenhage. 7870. 2.
— Personeele belastingschuld, ontstaan na de faillietverklaring is geen boedelschuld. Rechtb. 's Gravenhage. 7887. 2.
— In rechtsgedingen over de bij art. 25 der Faillissementswe hedoelde vorderingen, in het bijzonder over de vordering vai dten curator tot het verkrijgen van een na overlijden van dei gefailleerde uit te betalen verzekeringsbedrag, dat naar zij] oordeel tot den boedel behoort, inoet uit kracht van art. 32' 6°. B. R. het Openbaar Ministerie gehoord worden. H. R 790a. 1. . .
(Zie liet arrest a quo en het daarbij bevestigd vonnis m W 7805). ,
Artt. 196, 25, 26. •—■ Voor eene vordering, waarvoor Kadi
tens art. 196 Faill.wet reeds een executoriale titel is verk-re gen, kan niet lang.s een anderen weg een tweede exécutorial titel verkregen worden.
Naar de dagvaarding beoogt de procedure voldoening va een verbintenis uit den faillieten boedel te erlangen en nie slechts erkenning van het aan die pretentie verbonden vooi recht.
Waar alzoo de principale vordering tot betaling niet-oni vankelijk moet worden verklaard, moet dit evenzeer het gevi zijn met de accessoire vordering tot vaststelling van het vooi recht. Hof 's Gravenhage. 7935. 2.
— Nietigheid van dagvaarding of niet-ontvankelijkheid ?
Aan art. 5 al. 3 Reclitsvord. is formeel voldaan bijaldie in de dagvaarding als oorzaak der schuld is vermeld: <3 erkenning als crediteur in een buitenlandsch faillissement vok een bepaald bedrag.
De Nederlandsche wet verbindt geen rechtsgevolgen aan hf als schuldeischer erkend zijn in een buitenlandsch failliss' ment.
Een beroep op eenige afgegeven en onbetaald gebleven acce] ten, ten bedrage van de som waarvoor geverifieerd werd, ka alleen in aanmerking komen als dit rechtsfeit in de dagvaa ding vermeld is; zoo niet, dan zou het onderwerp daadwe kelijk veranderd worden. Hof Arnhem. 7947. 3.
(Zie het vonnis a quo' in W. 7736).
— Verzet tegen de uitdeelingslijst.
Volgens het stelsel der Faillissememtswet, vormt elke ui deelingslijst een. zelfstandig geheel en kan tegen elke uitde lingslijst het bij art. 184 Faill.wet gegeven middel van verz worden gebezigd; door het niet opkomen tegen eene vorij uitdeelingslijst, wordt het recht van verzet tegen eene latei niet verwerkt.
Verschillende beoordeeling der gegrondheid van het verz iu verband met het belang van den schuldeischer bij eeö wijziging der uitdeelingslijst. Rechtb. Amsterdam. 7950. 3.
— Art? 1961 B. W. geldt ook in cas van faillissement. Recht Almelo. 7964. 3. (Anders H. R, 18 Maart 1898, W. 7101).
—- Bij vernietiging van het- faillissement na verzet de requt trant tot faillietverklaring veroordeeld in de kosten der pi ' cedure en van de gevolgen der faillietverklaring. Rechtb. 1 melo. 7964. 3.
5 _ Artt. 289 en 292 B. R-, 187 Faillissementswet.
Bevel tot schorsing van de; uitbetaling, krachtens de sk " uitdeelingslijst.
Voor zooverre in de Faillissementswet niet uitdrukkelijk it anders is voorgeschreven, zijn de algemeene bepalingen v. procesrecht op faillissementsgeschillen toepasselijk. ' ' Waar art. 289 B. R. zoo algemeen mogelijk bepaalt d in alle zaken, waarin het belang van partijen eene onverwijl voorziening bij voorraad eischt, die vordering voor den Pi -sidtant- der Rechtbank kan worden gebracht, is dat artikel o> 5 in deze van toepassing.
De sterke arm is niet bekend als een middel om een uit! s taling te verhinderen. Rechtb. Amsterdam. 7971. 1.
Verzuim der bij art. 12 in verband met art. 8 der Faill
sementswet voorgeschreven kennisgeving, maakt het beroep cassatie niet ontvankelijk, tenzij het mocht worden gedekt dc de nadrukkelijke verklaring der wederpartij, dat haar de d voor de behandeling der zaak bekend was gemaakt of die 1 kendheid mocht blijken uit het feit harer verschijning op di ' dag.
Is dit laatste het geval niet, dan heeft een verzoek i '•> uitstel der behandeling, ten einde de verzuimde kennisgevi * alsnog te doen plaats hebben, geen grond in de wet. H. a 7983°1.
n Art. 17 Faillissementswet.
Waar het gfdlug over de reoonventioneele vordering n miag worden beschouwd als een accessoir van dat over c oorspronkelijke» eisch. bestaat geen grond den vrijdom \ zegelbelasting, 1 -ij uitzondering in art. 17 Faill.wet toegesfc voor verifieati egeschd len, uit te breidten tot de stukken, wisseld in een laar aanleiding en bjj gelegenheid, van dergei geschil gevoerd recoilveintioneeJ geding. Rechtb. Amsterds 7991. 3. °
— Zie Bedriegelijke bankbreuk. H. R. 7847. 1 ; Compensatie. H. R. 7907. 1 ; Hypotheek. 7985. 3 ; Surséance. 7933. 2 ; Verzekering. H. R. 7841. 1; Wissel. 7839. 1.
Faillissementsaanvrage. — Zie Faillissement. 7870. 2. Faillissementskosten. — Zie Kosten. 7896. 4; 7900. 3; 7933. 3. Faillissementswet. — Art-. 11. H. R. 7889. 1
— Art. 17 —. 7991. 3.
— Art, 25 — H. R. 7905. 1; 7935. 1.
— Art, 26 —■ 7935. 2.
— Art. 53 —. H. R. 7986. 1.
— Art. 67 —. H. R. .7939. 1.
— Art, 111 —. 7860. 1.
— Art. 112 —. 7860. 1.
— Art. 119 —■ 7860. 1.
— Art. 125 —. H. R, 7939. 1.
— Art. 182 —. 7896. 4 ; 7900. 3; 7933. 3.
— Art. 184 —. 7950. 3.
— Art. 186 —, 7847. 3.
—• Verificatie ingevolge —, door Mr. H. J. ten Bruggen Cate. 7856. 4.
— Art, 187 —. 7971. 1.
— Art, 196 —7935. 2.
_ Art. 219 —. 7854 2.
Familieraad. — Zie Voogdij. H. R. 7848. 2.
Feitenhoe. — Zie Dagvaarding. 7896. 2.
Feith (H. M.) ca. L. Ploeg. 7894. 3.
— (Jhr. Mr. P. R.). Ambtsjubilé van —. 7913. 4.
Fennema (Mr. E.) Beëedigd als advocaat en procureur. 7906. 4. ' — Gemeenschap van winst- en verlies, 7948. 4.
Fideicommis. — Moeten de verwachters van een fideicommissum de residuo geacht worden rechtstreeks, met uitsluiting der erfgenamen bij versterf, door den erflater te zijn ingesteld, indien de bezwaarde vóór den erflater overlijdt? — Ja.
' Obsteert hiertegen art. 932 B. W. ? — Neen.
' Is deze beslissing ook niet eene analogische toepassing van het beginsel waarop art. 1048, al. 2, B. W. steunt? — Ja. ' Rechtb. 's Hertogenbosoh. 7974. 2.
, FlJiSSCHENtr RKKKliR, — 7920. 4.
1 Flier (Mr. J. van der) Beëedigd als advocaat en procureur. 1 7851. 4.
1 Fokker. (Mr. A'. J.) Beëedigd ais advocaat. 7984. 4.
I _ (Mr. E.) Ongevallenwet. (Tweede gedeelte), door Mr. A. A. X de P. 7853. 3.
Fondsbezorging. — Zie Wissel. 7863. 2 Fop Smit & Co. ca. P. van Tienhoven c.s. 7888. 2. ' Foutvracht. — De cognossementsclausute „and all other conditions asi per charter party" bedoelt niet den cognossementhou■" der in het algemeen aansprakelijk te maken voor alle verbintenissen van den bevrachter zonder onderscheid, doch beoogt e alleen die voorwaarden der charter party voor den cognossementhouder verbindend te doen zijn, die betrekking hebben ® op het ingeladen, vervoerde en uitgeleverde goed.
Ook door de „cesser clause" wordt de aansprakelijkheid van den bevrachter niet gelegd op den geconsigneerde.
De „lien" aan den schipper voor foutvracht gegeven, geeft hem wel een zakelijk pandrecht, doch geen personeel vorderinigsrecht op den geconsigneerde, Hof 's Gravenhage. 7845. 2. (Zie het vonnis a quo in W. 7562).
Frankeniioff (B. H.) ca. D. A. van Olst. 7958. 3.
Franzie. (Mi. S.) Beëedigd als advocaat en procureur. 7900. 4.
II Fruitman (S.) ca, 1°. H. Koritschoner, 2°. H. Dtisseldorp.
e 7927. 2.
«r
* G.
Garantie Belge oa. G. Ponk. 7895. 3.
II Gaskachel. — Zie Belasting (Personeele). H. R. 7992. 1. r" Geadresseerde. — Zie Oplichting. 7870. 2.
c' Gebrek. — Zie Aanvaring. 7966. 2; Koop en Verkoop. 7852. 3. Gebruik. — Zie Deliverijorder. 7969. 2: Fabrieks- en Handelsmerken. H. R- 7863. 1; 7877.2; Onrechtmatige daad. 7936. 2. Gedistilleerd. — Zie Accijns. 7850. 2.
t" Geensen (C.) ca. Ned. Herv. Gemeente te Middelburg. H. R. 0- 7859. 1.
at Geesink (Mr. H.). Spel en weddingschap. 7976. 3.
5® j Gehuwde vrouw. — Art. 163 B. W.
re i Het woord „akte" in bovenstaand artikel beteekent niet in { liet algemeen de handeling, maar bepaaldelijk het „geschrift , et ! waarbij de verbintenis werd aangegaan;. Rechtb. Amsterdam, re 7840. 2.
— Nu de (eigen) naam van de gedagvaarde echtgenoote niet in b- de dagvaarding is opgenomen, moet deze nietig verklaard worden. Kantong. 's Gravenhage. 7844. 3.
®" (Anders kantoaireohteir Harderwijk 3 Aug. 1861, W. 2297, °" en Rechtbank Amsterdam 1 Juni 1888, P. v. J. 103). ■1 — De man, als hoofd der echtvereeniging, is ontvankelijk in zijn vordering tot betaling van eene schuld, jegens de vrouw vóór het huwelijk aangegaan.
"t- Hiertegen kan niet afdoen het processueel bezwaa,r, datsommige bewijsmiddelen (verhoor op vraagpunten, beslissende eed) niet meer kunnen worden gebruikt tegen de vrouw die,
III ware zij verplicht, alleen of door den man bijgestaan, in rechte op te treden, tegen haar hadden kunnen worden aangewend.
at Rechtb. Amsterdam. 7860. 3.
üg Wanneer de g^liuwcle vrouw eis-oliencl in reclito optreedi} zon-
'e- der van dien gehuwden staat en van eenigerlei machtiging of )k bijstand van haren echtgenoot in de dagvaarding melding te maken, zoo kan die informaliteit door een latere schriftelijke 'e- machtiging en verleening van bijstand worden goedgemaakt, mits uit de akte duidelijk blijke dat zij de procedure betreft., is- waarin zij dienst moet doen, wat in casu niet het geval is. in Indien partijen zijn overeengekomen de beslissing van tusor schen hen te rijzen geschillen, op te dragen aan drie scheidsag liedten onderling of, bij gebreke daarvan, door een aangewezen >e- kantonrechter te benoemen, dan kan de benoeming door de en Rechtbank eerst dètn gevraagd worden, wanneer, nadat partijen onderling niet omtrent, de keuze hebben kunnen overeemmi komen, de eischende partij de andere partij althans in de geng legenheid heeft gesteld om gezamenlijk de benoeming van, den R. kantonrechter te vragen. Rechtb. Rotterdam. 7881. 2.
— De rechten van de —. 7902. 4.
— Zie Verzegeling. 7962. 1 ; Vraagpunten. 7894. 2.
iet Gelder (Mr. W. van) ca. J. Barendrecht. 7847. 2.
len Geldleening. — Zie Successie. 7842. 3; Verbruikleening. 7963. ■an 2 ; Wethouder. 7958. 3.
tan Gemeenh muur, — De artt. 692, 693 en 694 B. W. moeten m ge- verband met elkander verklaard worden.
ijk Uit art. 692, met name, uit de woorden ,,o£ anoere opening ,m. en 't woordje „dit" in de volgende aliena, vloeit voort dat met art. 693, waarnaar wordt verwezen, bedoeld wordt te