digheden, doch alleen dat zulks plaats Irebbe ter aanzien van de bekentenis in liaar geheel.
De vraag, welke de bedoeling is van eene bekentenis, kan evenmin een punt van onderzoek in cassatie uitmaken als de vraag, of eene bekentenis op aannemelijke gronten herroepen is. H. R. 7855. 2.
— De gedaagde, die de overeenkomst erkent, maar bij die erkentenis .stelt het bestaan van een nadere overeenkomst, waarbij hem zou toegestaan zijn den prijs in termijnen te betalen, kan zich niet op de onsplitsbaarheid van zijne bekentenis beroepen, maar moet de waarheid dier bijvoeging bewijzen. Hof van Justitie Suriname. 7876. 3.
— Uit den aard der zaak mag de erkentenis van den beklaagde ingevolge art. 407, 4°. Strafvord., alléén als bewijsmiddel in aanmerking komen, voor zoover zij loopt over feiten, door beklaagde persoonlijk verricht of door hem wtargenomen.
Dit is niet het geval met de verklaringen var den requirant, dat hij en zijne mededaders zich ter plaatse, w>ar het misdrijf is gepleegd, bevonden buiten weten van den rechthebbende, en dat zijne mededaders de bedoeling hadden de gestolen voorwerpen te gelde te maken en de opbrengst er van te deeilen. H. K. 7890. 1.
— Art. 1961 B. W. — Bewijskracht van erkentenissen, voorkomende in dingtalen van een vroeger tusschen dezelfde partijen gevoerd geding.
Aangenomen zelfs dat een procureur is te beschouwen als een tot het afleggen eener bekentenis bijzondsr gemachtigde, toch is eene bekentenis of verklaring, in zeker geding afgelegd, in een ander geding niet met eene gerechtelijke bekentenis gelijk te stellen.
De inhoud van eene conclusie in eenig geding openbaart niets anders dan de houding die de partij, welke die conclusie uitbrengt, in dat bepaalde geding wil aannemen ; de erkenningen, in die conc'usie voorkomende, gelden slechts als forrneele waarheid in dat geding. Rechtb. Amsterdam. 7956- 2.
— Waar art. 403 Strafvord. spreekt van eene verklaring van den persoon tegen wien het feit is gepleegd, is bedoeld eene verklaring in het algemeen, niet uitsluitend eene beëedigde verklaring of getuigenis.
In den zin van art. 247 Strafrecht, in verband met art. 403 Strafvord., is de jeugdige persoon, met \rien de ontuchtige handeling plaats had, onverschillig of hij daartoe al dan niet medewerkte, de persoon tegen wien het feit wordt gepleegd. H. R. 7978. 2. ,
— Het bewijs der onwaarheid van de toevoeging aan gedaagdes
bekentenis, namelijk dat zijne schuld door verrekening met den
eischer (verweerder in cassatie) zou zijn te niet gegaan, is hier
niet direct maar indirect ontleend aan niet van den gedaagde ' .. , j.*
(eischer in cassatie) aiKomsnge
De rechter is vrij in de keus der gegeven®, waaruit hij vermoedens wil afleiden voor liet aannemen der onwaarheid van de toevoeging aan eene bekentenis, terwijl de bewering, dat het bewijs door vermoedens hier niet zou zijn toegelaten, niet is gevoerd. H. R. 7990. 2.
De onsplitsbare —, door Mr. Lod .S. Boas. 7987. 4.
door Mr. H. "Verkouteren. 7990. 3.
Zie Compensatie. 7935. 4; Huur en Verhuur, 7847. 2; Jacht
en Visscherij. H. R. 7950. 1 ; Voogdij. 7970. 2.
Belasting. (Bedrijfs-1) t— Art. 2 § 16 der Wet 0p de Bedrijfsbelasting. — Toelage.
Het betalen door uen in !Neu.-Iudië ge-vewtigdéii, niet ingevolge art. ld der wet belastingplichtigen, vader van het onderhoud zijner minderjarige dochter, is niet als toelage te beschouwen. Rechtb. Amsterdam. 7841. 3.
Gielden, welke moeten strekken tot bataling van de kostschool, waarop eene minderjarige door of namens haar vader is o-epiaatst, zijn niet te beschouwen als ,,toelagen" in den zin van art 2 3 1, letter b, der wet op de bedrijfsbelasting van 2 0ct. 1893 (Stbl. n°. 149). H. R. 7911. 2.
(Zie het vonnis a quo in W. 7841).
(Gemeente). — De gememte-ontivariger, die een dwang-
bevel afgeeft ter zake van niet-betahng van plaatselijke belasting en dat dwangbevel vervolgende, ais geopposeerde optreedt bii verzet tegen het dwangbevel, handelt als zelfstandig ambtenaar en niet als orgaan der gemeente Hij behoeft daarom geene machtiging van den gemeenteraad, om als zoodanig op te treden.
De Rechtbank is onbevoegd kennis t« neme® van een verzet te^en een dwangbevel, uitgevaardigd door den gemeente-ontvantrer ter zake van wanbetaling van plaatselijke belasting, wanneer het blijkt dat he„ verzet gelicht is tegen de wettigheid van den aanslag en niet tegen de wettigheid der verordening, waarbij de heffing dier belasting werd bevolen. Rechtb. Roermond. 7840. 2.
— Door het woord „aanslag m art. 15 der vet van 22 Mei 1S45 («tbl n° 22) wordt aangeduid eene handeling, waarbij eene belastingwet of belastingverordening op een bepaalden persoon wordt toegepast en met eene handeling waarbij in liet algemeen zekere categonen van personen aan belasting
" De^Vi^^verzet tegen een dwangbevel is toegelaten, hangt naar voormeld artikel alleen af van dej, grond, waarop
d' De°V^TOegdheid van den rechter staat alzoo niet in verband met de vrafr waarop de aanslag mst, eene vraag, die voor Zn rechter eerst te pas kan komen als hij van het verzet kennis neemt ^ ^ 59 g R ^ 2Q
R O wrfert dé vermelding der gronden d» den rechter tot de beslissing hebben geleid, onafhankelijk daarvan of deze «ronden al ff niet voldoende zijn om die, beslissing te recht-
a^ftaTo ^ W. 7753 en het daarbij vernietigd
vonnis in w. 7735). ......
- (Personeels) - Huurwaarde en huurprijs njn m het stelsel der wet op de personeele belasting van elkander verschillende begrippen, zoodat eene beslissing omtrent de huurwaarde niet in zich sluit eene vaststelling van den huurprijs, al kan de eerste door middel van den laatste worden bepaald. H. R„
j)e yraag, wat door wettige bewijsmiddelen bewezen is, kan,
■ris van feitelijken aard,in cassatie niet onderzocht worden, 'evenmin als de waarde van een getuigenis.
Bij het 6e lid van art. 14 der wet, op de personeele belasting ordt niet gesteld een kenmerk van belastbaarheid, maar integendeel een kenmerk van onbelastbaarheid ten aanzien van /'"L+pIlen die zonder afvoer in eeri schoorsteen of in de open Sf worden gebruikt. H. R. 7992. 1.
Beleedigde partij. - Zie Mishandeling. H. R. 7919. 2.
_ , .-vdtging — Ten onrechte is in de dagvaarding vermeld, dat de,onbezoldigde Rijksveldwachter destijds was surveillee-
rende. ^
Zoodra hij toch zijn beperkt terrein, in casu het jachtveld, verlaat, moet hij geacht worden zijne bewaking of surveillantie te staken. Vrijspraak. Rechtb. Arnhem. 7854. 2.
— Een wethouder, belast met het toezicht over een jaarmarkt, heeft niet de bevoegdheid om aan ambtenaren van politie bevel te geven om een op de straat staande kraam met geweid te sluiten.
De ambtenaren, die dit bevel opvolgen, zijn daarbij dan niet in de rechtmatige uitoefening hunner bediening. Hof Amsterdam. 7872. 2.
— Het O. M. is niet-ontvankelijk in zijne strafactie wegens beleediging van een burgemeester, indien deze zelf als hulpofficier van justitie de klacht in schrift heeft gebracht, daar de wet onderstelt, dat hij, die de klacht doet en degeem bij wie de klacht geschiedt, twee venscihillende personen zijn. Rechtb. Dordrecht. 7883. 3.
—■ Waar den beklaagde was ten laste gelegd opzettelijke beleediging en opzettelijke mishandeling van onmiddellijk vooraf in de dagvaarding genoemde politie-ambtenaren, „in politiedienst surveilleerende" op den openbaren weg, en dus eene voor ieder, die zich daar bevond, alzoo ook voor de i beklaagde, waarneembare! functie uitoefenende, moet het er voor worden gehouden, dat de aanklacht ook omvatte beklaagde's opzet om de in de dagvaarding genoemde ambtenaren te beleedigen en te mishandelen, dat is liier zijne wetenschap, dat zij ambtenaren waren.
Door deze beschouwing ontzinkt ook aan het tweede middel de feitelijke grondslag. H. R. 7892'. 1.
— (Eenvoudige). — Onderkruiper, zuiper, prutser.
De onjuiste toepassing van een in zijn gewonen zin beleedi-
gend woord, kan net Karauxer van dat woora niet wijzigen. Rechtb. Groningen. 7917. 3 — Art. 271 Strafrecht.
Nu de tentoongestelde plaat van beleedigenden inhoud is voor den daarin voorgestelden persoon in en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn ambtsbediening, is geen klacht van den beleedigde vereischt.
Vrijspraak op grond dat niet bewezen is dat de beklaagde
eenen mogelijk beleedigenden inhoud heeft gekend en dat het
zijn oogmerk is geweest aan eenen oeieecugeuaen ïniioua ruciiibaarheid te geven. Rechtb. Middelburg. 7920. 2.
— Art. 271 Strafrecht.
Het in dit artikel omschreven misdrijf kan niet anders vervolgd worden dan op klaclite.
Ook waar in het geschrift of de afbeelding een beleediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening zijner bediening, is het recht tot strafvordering van een klaclite afhankelijk. Rechtb. Amsterdam. 7920. 3.
— Art. 1408 B. W.
Schadevergoeding ter zake van •—■. Rechtb. Amsterdam. 7932 2
—■ Art. 271, j°. 261 en 263 Strafrecht.
De beklaagde, die wegens overtreding van art. 271 Strafrecht terecht staat, kan niet tot het bewijs der waarheid van het telaste gelegde worder-. toegelaten. Rechtb. Amsterdam. 7952. 3.
— Zie Getuigenverklaring. H. R. 7846. 1 ; Klacht. 7875. 2.
Beleenen. — Zie Verduistering. 7988. 3.
Belemmeren. — Zie Strafrecht art. 426. H. R. 7927, 1.
Belgische Staat ca. Naaml vonn Sociéte du chemin de rer international de Malines a Terneuzen. 7888. 1.
Belinfante (Mr. Eduard) — Spoorwegnet (Leon's Rechtspraaik). 7926. 4.
Belmonte (B. B.) ca. de Handelsvenn. onder de firma Spreekmeester en Oo. te Amsterdam. 7870. 3. _ r
Beltman A. Gzn. (Gr.) ca. de Coöperatieve Vereeniging „Societe des Carrières de Tournai". 7953. 3.
Beneficiair erfgenaam. — Uit geenerlei wetsbepaling volgt, dat de afzonderlijke schuldeischers geene vordering zouden kunnen instellen tegen benificiaire erfgenamen, echter met dit voorbehoud, dat hunne aanspraken zijn beperkt tot de goederen der nalatenschap. Al is ook eischer,s, vordering door de tegenpartij erkend, kan het toch voor hem van belang zijn die vordering bij rechterlijk vonnis erkend te zien.
Het gelegd derde beslag is onrechtmatig, daar het in zijne gevolgen gelijk staat met een executoriaal beslag en daardoor aan dezen schuldeiseher een voorrecht zou worden toegekend boven de overige schuldeischers. Rechtb. Utrecht. 7977. 3.
— Artt. 1078 vgg. B. W. — Vordering tegen — ingesteld.
Uit de artt. 1078 vgg. E. W. volgt niet, dat de afzonderlijke schuldeischers geene gerechtelijke veroordeeling tegen de beneficiaire erfgenamen kunnen verkrijgen; zij kunnen betaling
vragen, maar de erfgenamen .kunnen voiaeien, üat ae executie van den aldus verkregen titel worde beperkt door de bijzondere bepalingen voor dit geval, zoo, in liet belang van de erfgenamen als van de mede-schuldeiseliers, voorgeschreven.
De vordering tot vanwaardeverklaring van het in deze gelegd beslag moet dus worden ontzegd, omdat hare toewijzing voor den schuldeiseher een recht doet ontstaan om zijne vordering, boven die van andere schuldeischers, op het gearresteerde te verhalen en den erfgenamen de afwikkeling der nalatenschap uit handen neemt, in strijd met het bii artt. 1079 vgg. en
1177 B. W. bepaalde. Rechtb. Amsterdam. 7982. 2. Benoemingen, verkiezingen, ontslag, voordrachten enz.
— in de orde van, den Nedeilandsclien Leeuw en van OranjeNassau: 7929. 4; 7943. 4 ; 79521. 4; 7974. 4.
— tot Ministers, Minister van Staat, hoofd- en mindere ambtenaren bij de Departementen van Algemeen Bestuur- inzonderheid bij Justitie: 7856. 4 ; 7872. 4; 7890. 4; 7898,. 4; 7905. 4; 7991. 4.
— bij den. Hoogen Raad der Nederlanden: 7977. 4.
— bij de Gerechtshoven: 7842. 4 ; 7845. 4; 7857. 4; 7875. 4; 7894. 4; 7959. 4 ; 7972. 4 (bijv.); 7977. 4 ; 7983. 4 ; 7990. 4.
— bij de Arrondissements-Rechtbanken: 7844. 4 ; 7849. 4; 7859. 4 ; 7863. 4 ; 7864. 4 ; 7866. 4; 7869. 4; 7870. 4 ; 7872. 4; 7875. 4 ; 7876. 4 ; 7879. 4 ; 7882. 4; 7883. 4 ; 7884. 4; 7887. 4; 7888. 4 ; 7889. 4 ; 7890. 4 ; 7894. 4 ; 7896. 3 ; 7898. 4 ; 7900. 4; 7901. 4; 7905. 4 ; 7910. 4; 7911. 4; 7918.4; 7921.4 ; 7924.4; 7949. 3; 7955. 4 ; 7972. 4 (bijv.); 7974. 4;. 7982. 4 ; 7983. 4 y 7985. 4 ; 7987. 4; 7990. 4.
— bij de Kantongerechten: 7839. 4 ; 7841. 4 ; 7844. 4 ; 7845. 4; 7849. 4; 7856. 4; 7859. 4 ; 7863. 4 ; 7864.4 ; 7867.4; 7872.4; 7875. 4 ; 7876. 4 ; 7879. 4 ; 7882. 4 ; 7883. 4 ; 7884. 4 , 7887. 4 ; 7888. 4 ; 7889. 4 ; 7890. 4 ; 7894. 4 ; 7896.3; 7898.4; 7901.4; 7905. 4 ; 7906. 4 ; 7909. 4 ; 7910. 4; 7911. 4 ; 7914. 4; 7917. 4 ; 7918. 4; 7921. 4 ; 7924. 4; 7929. 4 ; 7980.4; 7937.4; 7944.4; 7949. 3 ; 7952. 4 ; 7955. 4; 7963, 4 ; 7966. 4; 7968. 4; 7972. 4 (bijv.); 7974. 4 ; 7982. 4 ; 7985. 4 ; 7992 4; 7994. 4.
— bij den Raad van State: 7924. 4 ; 7977. 4.
— tot notarissen : 7849. 4 ; 7857. 4; 78o0. 4 ; 7862. 4 ; 7864. 4 ; 7870. 4 ; 7872. 4; 7875. 4; 7877. 3 • 7882. 4; 7384. 4 ; 7890. 4; 7900. 4 ; 7905. 4; 7906. 4 ; 7909. 4; 7913.4; 7919.4; 7921.4;
7925. 4 ; 7927. 4; 7930. 4; 7931. 4 ; 7952.4 ; 7959. 4; 7982' 4 7983. 4 ; 7985. 4.
— tot directeurs, commissarissen van politie, waterschouten 7868. 4 ; 7888. 4; 7909. 4 ; 7924. 4 ; 7966. 4.
Kii rlc» oAinmiceiP; fnt n/] mi n i stvr'JJ.t.i p \rmr»7' (rPArn/nrrpn i «scn o,v> tra,
stichten en tot directeuren daarvan : 7867. 4 ; 7869. 4; 7872. 4; 7882. 4; 7894. 4 ; 7909. 4 ; 7915. 3; 7922. 4 ; 7924. 4 ; 7927. 4 ; 7933. 4 ; 7949. 3; 7958. 4 ; 7959. 4 ; 7968. 4; 7973. 4; 7974. 4; 7975. 4; 7990. 4.
— tot lid en voorzitter der colleges van curatoren der Rijksuniversiteiten: 7844. 4; 7878. 4; 7932. 4.
— tot lector aan de Rijksuniversiteiten: 7854. 4; 7917. 4. —■ bij het Hooggerechtshof van Ned.-Indië: 7845. 4.
— tot lid en voorzitter van den Centralen raad van beroep, en de raden van beroep.: 7865. 3; 7868. 4; 7884. 4 ; 7922. 4; 7964. 4.
— tot lid en voorzitter van het college van toezicht voor het Rijkstucht- en opvoedingswezen: 7863. 4.
— tot lid en, voorzitter van de Staatscommissie tot reorganisatie van het onderwijs: 7874. 4 ; 7909. 4 ; 7956. 4.
— bij de rechterlijke macht in Ned.-Indië: 7934-. 4.
— Rijksadvocaten : 7965. 4.
— bij het Hoog Militair Gerechtshof en Krijgsraad: 7882. 4; 7907. 4.
Bergh (L. E, van den) ca. L. van Dun. 7994. 3.
BeRGH (Mr. Z. van den). Burgerlijke Rechtsvordering, Ontw. v.
Raalte c.s. 7915. 3.
Berk (W. van) ca. G. White. 7948. 1.
Beroepsvsf.t door Mr. .1. M. A. Roelants. 7851. 4.
Berusting. — Zie Getuigenverhoor. 7852. 2.
Beschadiging. — Zie Vervoercontract. 7884. 2.
Beschouwingen bij het einde des jaars. Naar aanleiding van
eenige — door Mr. G. Hanegraall. <oöl. o.
B'eslag. — Art,. 732 B. R. wijst blijkbaar terug naar art. 728, zoodat geen zekerheid kan worden gevorderd voor grooter bedrag (i. c. wegens kosten) dan door den president bij zijn verlof ter beslaglegging is genoemd. Hof 's Gravenhage. 7871. 1.
— Bij den. door het bestreden arrest vastgestelden stand Van zaken heeft het Hof, den eisch tot afgifte ontzeggende, geenszins in Nederland toepassing gegeven aan eene buitenlandsche wet of uitvoering aan een buitenlandsch vonnis, maar aan art. 1177 B'. W. en art. 735 B. R., waarbij den Nederlandsehen crediteur verhaal wordt toegekend op liet vermogen van zijnen schuldenaar, ook voor zoover dit bestaat in, inschulden op derden, doch onder beperking tot datgene wat uitsluitend in het vermogen van den schuldenaar is. H. Ri. 7886. 1.
— (Conservatoir). — Bevoegdheid. — Artt. 727 j'. 734 en 321 B, R.
Art. 321 B. R. draagt wel is waar alleen de oppositie tegen een conservatoir beslag op aan de Arrondissements-Rechtbanken, in zaken van koophandel, ook indien de vordering niet meer dan f 200 bedraagt, maar hieruit mag geenszins worden afgeleid, dat, in afwijking van den gewonen regel, niet ook de vanwaardeverklaring van zoodanig beslag, in alle gevallen, aan de beslissing der Rechtbanken zou zijn opgedragen. Rechtb. Amsterdam,. 7893. 3.
Vordering tot opheffing conservatoir beslag onder den schuldenaar, op grond dat er geen gegronde vrees voor verduistering bestond, de deugdelijkheid der vordering zelfs niet summierlijk werd aangetoond en dat uit de gestelde feiten onwederlegbaar volgde.dat de beslaglegger geene. vordering )u ' {> den beslage,ne ter zake der gestelde, feiten.
iSkibsidiaire vordering, dat zekerheid zal worden gesteld door den beslaglegger en bij gebreke daarvan liet beslag zal worden opgeheven.
Beide vorderingen ontzegd. Rechtb. Middelburg. 7897. 2.
— Art. 512 B. R,
De vordering ex art. 512 B. R. komt enkel voor als een incident in de executie-procedure noodig, niet wegens de vormen voorgeschreven voor de executie, maar om een beletsèl daartegen uit den weg te ruimen, alzoo niet rechtstreeks uit de executie voortvloeiende.
De kosten,, door de naleving van art. 512 gemaakt, kunnen dus niet als executiekosten op het uitgewonnen goed of op den geëxecuteerde verhaald worden.
Art. 512 geeft geen aanleiding tot de bewering, dat in een dergeslijk geval de Rechtbank bij request had moeten ge^ adieerd worden en 'thier niet een gewoon contradictoir proces zou gelden.
Bij toewjj'zing der Vorderipg is de, . ,,gedaagdei" nog niet altijd als in 't ongelijk gestelde partij te beschouwen.
Is evenwel de eenmaal aangekondrgde verkoop door een verzuim van gedaagde (verkooper) niet, kunnen doorgaan en heeft hij niet een naderen dag voojr dien verkoop aangezegd, dan heeft hij (gedaagde) 't zich zeiven te wijten dat eischer (executant) tot ee,n procedure zijn toevlucht moest nemen en is hij dus als in 't ongelijk gestelde partij voor de daartoe gemaakte kosten aansprakelijk. Hof Arnhem,. 7923. 2.
— Art. 512 Rv.
Verzoek of vordering ? — Veroordeeling in de kosten. Rechtb. Tiel. 7934. 2. . .
I),. dagvaarding tot vanwaardeverklaring van, revmdrcatoir
beslag, op grond dat de beslaglegger de beslagen goederen in bruikleen heeft gegeven, bevat niet een voldoende aanduiding van het recht krachtens welk dat beslag is gelegd en de vanwaardevierklaring wordt gevraagd, omdat het in bruikleen geven van goederen geschieden kan met enkel door den eigenaar, ma^r ook door den blooten houder der zaak. Hof s Gravenhage. 7954. 2.
Voor het leggen van conservatoir beslag onder derden is
1°. ^dat de beslaglegger scliuldeischer is van hem op wiens
geld beslag wordt gelegd; ,
23 dat datgene, waarop beslag is gelegd, verschuldigd is of toebehoort aan den schuldenaar van den beslaglegger.
Beide vereischten ontbreken in casu. Rechtb. Rotterdam. T954 3.
„Verduistering" in art. 305 B. R., heeft geen andere befcee-
k'énis dan het weerloos maken van des schuldenaars goederen, onverschillig of dit al dan niet heimelijk of opzettelijk plaats vindt.
Het artikel laat de beslissing der vraag, of gegronde vrees bestaat-, over aan de vrije beoordeeling van den President. Hof 's Gravenhage. 7968. 3.
— Artt. 764 jis- 767, 770 B. R., art. 9 A. B.
Onder het in art. 764 B. R. omschreven beslag zijn mede gebracht beslagen onder derden.
Het recht, in dat artikel omschreven, komt mede aan vreem delingen toe; artt. 126 en 127 B. R. ontnemen hun dat recht niet. (Cf. H. R. 21 Jan. 1901, W. 7611, Hof 's Gravenhage 20 Juni 1902. W. 7778.) Rechtb. 'sGravenhage. 7969. 2.
— Art. 764 B. R„ Rechtb. Almelo.. 7989. 4.