2e hoofdzet ook aan (A. 47?), en zagen daarmee over 't hoofd, dat wit als 3e zet keuze heeft tussen 41 en 48—43.

4445. Max Douwes. 33—29 (33) 13 (24) 29 (34) 39 (43 A.) 20 (3—9) 8 (14) 9 (2) 11 (6) 7 (11) 21. Aldus 19 hoofdzetten. Deze slotstand is als zodanig gegrond op bep. 4 B. met inachtname 4 C. (A 44) 20.

4446. Over dit probleem verdeelden zich de meningen over „één winst", géén winst" of „dubbel winst". Na het verloop der inzendingstermijn hielden we hierover krijgsraad met een paar van onze „krachtspatsers" en kwamen na diepgaande spelstudie tot „één winst" en wel deze als langste verdediging: 11 (28) 21 (26X17 27 (31) 2. Uit volgens 4 B. met inachtname bep. 2. Indien zwart n.1. zou vervolgen met (36— offeren door te schuiven) heeft zw. daarna geen voortzetting meer, wijl slaan naar 38 dan b.o. zou scheppen. Vanzelfsprekend is er ook nota genomen van deze variant: 20 (28) 14 (12) 32 met niet vast te stellen som.

4447. J. W. Konings. 21 (16X27 38—32 (38) 25-20 (27) 43 (49) 32 (19) 5

4448. Is in juiste zetting herplaatst.

4449. P. A. v. Swieten. 22—17 (42) 40 (38) 33 (32) 3 (29) 11 (34) 39 (43) 47.

4450. Direct b.o. met 27 of 34.

4451. C. P. v. Boven. 29 (44) 12—7 (21) 27 (28 A) 45 (43) 50 (20) 40 (44) 39. Aldus 13 hoofdzetten. (A. 43) 50 (28) 45. Met gepasseerde stand.

4452. J. Viergever. 35—30 (35) 37 (24) 47-42 (47) 38 (31) 42 (50) 43 (49) 9 (44) 4 (40) 16. Uit, op grond van bep. 4 B.

4453. J. v. Hout. 17 (48) 6 (34) 44 (49) 1 (21) 40 (44) 15 (7 A.B.) 29. Na 13 hoofdzetten „halt" wegens bep. 2. Als nevenzetten (A. 8) 29. (B. 30 29.

4454. J. v. d. Boogaard. 29 (49) 29—23 (29) 23 (17) 21 (27) 31 (46) 39 (32) 41 (37) 2 (44) 3 (39) 30 (34) 25 (6) 39 (44) 39.

Deze ontledingen blijven tot 20 Aug. onderworpen aan controle, en'recht op gegronde herziening.

Een halve eeuw organisatie van het Damspel in Nederland

II

Een critische beschouwing van de kennis van de geschiedenis der organisatie en der literatuur van het damspel enerzijds en de ontoegankelijkheid tot deze bronnen anderzijds.

Het is aan de kenners van ons spel bekend, dat aan vrijwel ieder, die niet serieus met het damspel kennis heeft gemaakt, het begrip „wetenschappelijke beoefening van het damspel" geheel vreemd in de oren klinkt; en ook, dat het bestaan van een uitgebreide literatuur op het gebied van het damspel zelfs aan vele leden van de N.D.B. niet bekend is.

Alleen wegens laatstgenoemde feiten is er reeds reden te over te zoeken naar de mogelijkheden, om de studie- en geschiedenisbronnen van het damspel meer bekendheid te doen geven en dat materiaal meer binnen het bereik van een grote kring van liefhebbers en belangstellenden te doen brengen, dan tot nu toe het geval is geweest.

Het is vooral de jeugd van heden, die een ontstellend tekort heeft aan mogelijkheden om in het bezit te komen van studiemateriaal. Een jaar of 25 geleden kon ieder beginner -nog een keus doen uit voorhanden zijnde werken, n.1. van Broekkamp, Hemmes,

Meyer, De Haas & Battefeld en wat later die van Springer, Damme, Herman de Jongh e.a. Doch wat is er heden verkrijgbaar voor jeugdige en oudere personen ,die kennis willen maken met het damspel ?

Dat de mogelijkheden tot verspreiding op en der literatuur van het damspel en van breder basis van de kennis der geschiedenis zijn organisatie wel aanwezig zijn, alsmede, dat het voor de ontwikkeling van het spel en zijn organisatie zelfs noodzakelijk is, dat op dit gebied een ander beleid wordt gevolgd, is de strekking van dit betoog, hetwelk nader zal worden uiteengezet.

II.

Zoals in de inleiding is aangevoerd, zal slechts een gering aantal bevoorrechten in de gelegenheid zijn de halve eeuw geschiedenis van de organisatie van het damspel in Nederland geheel te kunnen overzien. Na het boek van Ph. de Schaap „25 Jaar Dambeweging in Nederland", in 1936 uitge-