Ik heb echter een verzoek: Doe het in oude notatie. Het zal wel aan mijn ouderwetse begrippen liggen, maar ik kan met de nieuwe notatie niet best overweg.

P. Schaaf.

Het eerste nummer zullen we beginnen me tamelijk lichte kost. Het is zomer en vacantietijd, dus moet het net iets zijn wat niet te veel inspanning vergt.

Kampioenschap van Nederland voor Verenigingen

R.D.G., Den Haag, Excelsior, Den Bosch.

Spelers bord 8 P. v. Oosten, zwart. R.D.G. Den Haag. De speler van Excelsior weet ik niet.

In nevenstaande stand was zwart aan zet en had het spel het volgende verloop: 23—29, 31 —26; 29X38, 32X43; 11—16, 43-38; (dit was voor wit de verliezende zet, 50—44 gevolgd door 44—40 was

altijd remise geweest) 24—29. Deze zet lijkt sterk, toch had 24—30 beter geweest, het stuk had dan naar de rand gebracht kunnen worden, wat in een stand van 4 stukken een grote factor is. 50—44; 29—34, 26—21; (op 38—32 was 17—22 de zet geweest, 18 —23 wordt remise zoals in het vervolg zal blijken). 17X26, 38—32; 18—23a fout. 27— 22; 16—'21, 32:—27 hier maakt wit wederom een grote fout, wit had moeten spelen 32—28; 23x32 en daarna damhalen op 1. Na 32—27, won zwart door 21x32, 22—17;

23-28, 17-12; 28-33, 12-7; 34-39 enz.

a. Zoals blijkt was 18—23 fout, de winst

was 26—31, 27X36; 16—21, 36-31; 18— 22, 31—27; (31—26 gaat niet wegens 34.— 40), 22X31, 32—28; 31—36, 28-23; 34— 39, 44X33; 36—41, 23—18; (op 19; 41-47 en 47-36) 41-47, 33—28; 47-41 en 41 -36.

Uit een en ander blijkt duidelijk, dat zelfs door de sterke spelers het eindspel dikwijls zwak gespeeld wordt. Eveneens is duidelijk gebleken, dat na de foutzet van wit 43—38 zwart 24—30 had moeten spelen, bij toeval zat er nu nog de laatst aangegeven winstvariant in. Ik zal nog even het vervolg na

24—30 aangeven. 50—44; 30—35, 26—21; 17 X26, 38-32; 18—23, 27—22; 16-21,32-27; 21 X32, 22—17; 32—38, 17—12; 38-42,12— 7; 47—42 de winstzet, wit kan alleen nog maar

7—1; 23—28, 1*—45; 28—33 en wint, want 45—50 gaat niet wegens 48—39.

Het volgede standje is toegezonden door de heer C. P. v. d. Schraaf te Kattendijke

(Z.), als afgebroken partij, met de vraag is winst voor zwart mogelijk na wit 39—34 of 37 —31. Deze stand is voor zwart gewonnen. We zullen beginnen met 37 —31, 18-22; (27—32 wordt remise). 39—34a,

28—32; 34—29, 32-38; 29—24, 38—42; 24 — 19 (24—20 gaat niet wegens 42—47; 20 X29, 22—28; 31x33, 47x3; 36—31, 3—9; 31—26, 9—3 wint; 14x23, 25—20, 42—48, 20—14 gedw., 48x26, 14-9, 33—29, 9—3,

29—34 en wint door overmacht, 3—25 gaat niet door 22—28.

a. 31—26, 28—32; 36—31, 27x36; 26 -21, 36-41; 21-16, 41-47; 39-34 (gedw. anders volgt 47—29. 32 gaat nu naar 46 met eenvoudige winst door overmacht.

Nu nog als eerste zet 39—34, 18—23; 37 —31a. 27—32; 31—26, 32—38; 26—21, 38 —43; 21 —16, 43—49; en wit staat knel, op 36—31 of 16—11 volgt 23—29, terwijl op 34—30, 49—35 volgt, wit moet dus 34—29, 23X34; lé—11, 34—40; 11—7, 40—45; 7— 2, 45.—50 en wint door overmacht.

a. 34-30, 23—29; 37-31, 27—32; 31 — 26, 32—38; 26-21, 38-43; 21 — 17, 43-48;

30—24 gedw. er dreigt 14—20 of 29—34). 29x20; 17.—12, 48—43 en wint, 14—19 is niet te pareren.

Nu nog een kleine bespreking over de nu geplaatste eindspelen 1330—1332. Het eindspel van de heer Burggraaff is een zeer eigenaardig eindspel. Dit eindspel heeft veel overeenkomst met een eindspel waar ik eens mee bezig geweest ben. Ik struikelde evenwel steeds over bijoplossing of remise. Zelfs komen wij beiden tot een precies dezelfde stand, en toch waren onze ideeën betreffende de oplossing geheel uiteenlopend. Het meest verrassende is evenwel dat er maar een oplossing is en wel een die met ons beider gedachtengang niets te maken heeft.

Burggraaff zal dus moeten zoeken naar een oplossing van zijn eigen eindspel. Ik zal nu verschillende remisen uit dit eindspel aangeven, alsook een enkele bijoplossing.

Nemen wij de spelgang van Bruggraaff (zie eindspel 1331) dan gaat dit als volgt: 13—9, 2—8, 9—3, doch het is echter eenvoudig te winnen door 9—4, 8—12; 50—45, 12x23; 45x34 en \tfint. Deze bijoplossing