In de eerste stand speelde zwart 20—25. Indien zwart inplaats hiervan 19—24 zou hebben gespeeld had wit de volgende fraaie winstgang op het oog: 29—23, 18X29, 34 X23, 24-30, 23—19, 30-35, 40—34, 2024 (op 20—25 en 25—30 wint wit gemakkelijk door overmacht), 19x30, 35X24, 36 —31,. 8—12, 31—27, 12—18, 48-43, 27— 22, 24—29 (er is niets beters), 34.—30, 29— 33, 30—24 en het beroemde „Kruis" van Gaston Beudin (gepubliceerd in 1895, zie „Het Eindspel" No. 1022) is ontstaan. Op 23—28 wint wit door damhalen met 24 op 5, op 23—29 door damhalen met 24 op 5, op 23—29 door damhalen met 22 op 1. Eer. zeer fraaie variant !

In de tweede stand had Metz zijn hand boven schijf 24 om deze naar 30 te spelen. Op het allerlaatste ogenblik ontdekte hij de val, die Roozenburg voor hem had opengezet. Op 24—30 volgt n.1. 28x50, 48—43, 25X34, 48X25, 50-39!, 25x31, 26X37. Metz speelde in de diagramstand 49—43 en 49—40 waarop het spel in enkele zetten remise werd.

A. Ligthart

B. Dukel

te haastig de schijfwinst door 31—27, waarop wit door zijn minder gunstige stand remise niet kon ontgaan. Zoals enige toeschouwers aangaven had wit inplaats van 31—27 te spelen de damzet door 29—24, 20X27, 47—42 enz. moeten nemen met directe winst.

In iedere wedstrijd komen fouten voor, die ook in een derde klas partijtje hadden kunnen worden gemaakt. De derde klassers baseren daarop de mening, dat zij „ook best aan het kampioenschap van Nederland mee hadden kunnen doen". Reeds vaker wees ik erop, dat zij bij deze redenering de fout maken hun eigen goede momenten te vergelijken met de slechtste momenten van de nu eenmaal ook met menselijke zwakheden behepte „keien".

Hieronder een viertal standen, waarin een derde klasser ook wel zou hebben gewonnen:

C. Suijk

P. Roozenburg

J

R. C. Keiler P. Roozenburg

W. Rustenburg

F. Gordijn

F. Gordijn D. v. d. Staay

Ligthart had als laatste zet 4—9 gespeeld, waarop Gordijn verrassend antwoordde met 37—31, 26X37, 32x41, 21X43, 33—29, 23X32, 29—24, 24X33, 34X3. Men winst zou ik kunnen besluiten, wanneer er niet nog iets merkwaardigs had plaats gevonden.

Na 43x34 sloeg wit n.1 40X29. Een

toeschouwer schoot een nog grotere bok (toeschouwers hebben zich niet met een partij te bemoeien) door wit erop opmerkzaam te maken dat hij anders had moeten slaan. De zet-was echter geschied, zwart rekende rustig uit wat het voordeligst was en maakte daarna gebruik van zijn recht (zolang er nog geen tegenzet is geschied) om de fout te laten herstellen. Het eindspel ging echter toch spoedig voor hem verloren.

Van der Staay speelde 38—32, waarop Dukel bemerkte, dat hij niet 21.—27 (evenmin 21—26) kon spelen omdat na het slaan wit door 47—42 en een tempo dam haalt op 4. Dukel speelde daarom 12 — 18 (een foutief tempo, sterker is bijv. 9—13) en wit nam

D. v. d. Staay

Herin, de Jongh

In de eerste stand speelde zwart 3—9, in tijdnood slechts rekening houdende met 27 .—21, 29—23 enz. Wit speelde echter 27—22, 32x21, 29—23, 33X11 en zwart kon opgeven.

In de tweede stand speelde wit 41—36. Hij had gezien, dat nu 24—29 niet gaat. Zwart speelde echter 21—27, 24—29, 22x31 (36X 27), 11 — 16 (47—41), 2—7 en wit gaf op, omdat 17—22 met schijfwinst niet is te voorkpmen.

In de derde stand speelde zwart 9—14, wit antwoordde met 45—40 en gaf zich na 18— 22 gewonnen.

In de laatste stand speelde zwart 4—9, wit meende nu in 28—23 een goede positiezet te hebben. Na 9—14, 23x3, 21—26, 3X20, 15 X44 kon hij zich echter gewonnen geven.

RCK