Antwoord bestuur en commissie :

In het algemeen wel aan te bevelen ! Vraag 4. Is het noodzakelijk te bepalen, dat elke wedstrijd moet worden geleid door een neutrale ter zake kundige wedstrijdleider? Antwoord bestuur en commissie : Ja, zoveel mogelijk neutrale leiding.

Vraag 5. Dient het dwingend te worden voorgeschreven, dat de reiskosten van de competitie voor de aangesloten verenigingen alsook het restant reiskosten bij de wedstrijden om het persoonlijk provinciaal kampioenschap, moeten worden omgeslagen over de gehele provincie, of kan worden volstaan, dat ook per district wordt afgerekend ? Antwoord bestuur en commissie : Overlaten aan het inzicht van de provincie.

Vraag 6. Moet worden bepaald, dat de laagstaankomende van een klasse verplicht is promotie-degradatie te spelen tegen de hoogstaankomende van de eerstvolgende lagere klasse, of moet worden bepaald, dat automatische degradatie plaats vindt ? Antwoord bestuur en commissie : Promotie-degradatie noodzakelijk.

Vraag 7. Is het wenselijk in het wedstrijdreglement voor de niet-nakoming van de in dat reglement vermelde bepalingen een vaste straf te stellen, ongeacht de omstandigheden welke oorzaak van de nalating zijn ? Antwoord bestuur én Commissie :

Voor kleine administratieve bepalingen wordt het vaststellen van een straf juist geacht. Voor andere bepalingen niet.

Vraag 8. Welke vereniging heeft recht op vrijstelling voor het spelen op Zondag? Antwoord bestuur en Commissie :

Uitsluitend die vereniging, die krachtens haar reglement recht heeft op het praedicaat „Christelijk".

Vraag 9. Is een uitslag van 20—0 bij niet opkomen van een vereniging gerechtvaardigd ?

Antwoord bestuur en Commissie :

Neen ! De betrokken vereniging te straffen :

a. bij de eerste maal niet opkomen met het in mindering brengen van 2 wedstrijdpunten benevens een boete van ƒ 5.—;

b. bij de tweede maal niet opkomen met het in mindering brengen van 2 wedstrijdpunten benevens een boete van ƒ 10.— ;

c. bij de derde maal niet opkomen een 20—0 nederlaag, benevens een schorsing voor de duur van één jaar en degradatie naar de eerstvolgende lagere klasse;

in alle gevallen tevens met bepaling, dat de betrokken vereniging de gemaakte kosten betaalt.

EEN BRON VAN GENOEGEN. Van verschillende zijden werd mij de vraag gesteld of het boekwerk „Wat wij misten" wel de moeite waard is.

Als dammer kan ik daarop antwoorden, dat dit inderdaad het geval is. Naast de geschiedenis van onze organisatie gedurende de oorlogsjaren bevat het boek een schat partijanalyse's, partijstanden, problemen en eindspelen, kortom een bron van genoegen voor de ware damliefhebbers.

Toezending geschiedt franco na ontvangst van ƒ 0,60 per exemplaar op giro no. 284983 van ondergetekende.

Bondspenningmeester. V. F. TROMER,

STRIJD OM DE DAMTITEL

door HERMAN DE JONGH

Het geëindigde tournooi om het kampioenschap van Nederland 1950 is een der zwaarste wedstrijden, die ik in mijn dertigjarige meesterpraktijk heb gespeeld. Ik herinner mij slechts drie wedstrijden, die zwaarder of even zwaar waren, namelijk de vierkamp Marseille 1922: MoJimard— Bonnard—Springer—De Jongh; de vijfkamp Parijs 1927 : Bizot—Weiss—Fabre —Springer—De Jongh en het wereldkampioenschap Amsterdam 1928. Het wereldtournooi 1948 was volgens mij — en het is vrijwel de algemene opinie ■—minder zwaar dan dit nationale tournooi.

Wat deze wedstrijd zo zwaar maakte was niet het groot aantal ronden — elf ronden is eerder te weinig dan te veel — ook niet het aantal partijen per week en — wij speelden twee partijen per week en en ik herinner mij wedstrijden van achttien partijen in elf dagen — maar heel eenvoudig het gehalte der deelnemers.

Volgens mij — en ook dit is vrijwel de algemene opinie —■ had de Nederlandse Dambond geen sterker twaalftal spelers kunnen bijeenbrengen en het is stellig te betreuren, dat, ingevolge een bepaling, die, hoewel zij de spanning in de' wedstrijden om het