Een vernuftige zet. Voor zoover wij konden ontdekken is dit het eenige moment in de partij, waarop de Franschen op een slagzet speelden.

18. 44—39!

De vlieger gaat niet op. Het is duidelijk, dat .het voor wit van groote beteekenis zou zijn, wanneer hij een schijf op 30 kon brengen en oogenschijnlijk wordt hem nu de gelegenheid geboden 40—34 te spelen, omdat het ontbreken van een stuk op 13 den uitruil 24—30 verhindert. Hadden wij hier 40—34 gespeeld, dan zou de volgende uitruil gemaakt zijn :

W. 40—34, 35 : 22, 28 : 10.

Zw. 24—30! 12—17, 17 : 50 dam.

De dam wordt wel afgenomen, met gelijk spel (9 om 9), maar wit verliest zijn voordeel.

9—13

Neemt nu wijselijk ruit 13 weer in en terecht niet met 8—13, daar zwart's lange vleugel beter dan zijne korte, een schijf aan het centrum kan afstaan.

19. 41—36

Wit had nog krachtiger kunnen optreden door 39—34, omdat zwart dan niet op een schijfwinst mag spelen door den bekenden „Raakzet", wijl juist wit dan een schijf zou winnen, zooals blijkt uit de volgende variant: W. 39-34, 35:24, 28: 10, 25 : 14, Zw. 24—30? 19:39, 39:28, 4—9 gedw. 32:23, 43—39, 39—33, 33:15, en wit wint 15:4, 9 : 20,18 : 29.

een schijf.

4—9

20. 37—31

Nu 4—9 gespeeld is, zal men inzien, dat

39—34 zwart wél een schijf voordeel zou gegeven hebben.

1—7

De toestand is thans zoo, dat wit nog steeds van voortgaan met het ontwikkelen van zijn langen vleugel en met zijn korten dito, die reeds voordeel heeft, eene afwachtende houding kan aannemen. Voorts is ook zwart eenigszins gedwongen om met zijn korten vleugel te werken, omdat aan de andere zijde niets is te beginnen, dan over veld 29, wat zeer slecht is.

21. 31—26

Nu zwart geen aanvalsstelling 1<an formeeren op de ruiten 6, 11, 16 en 17 is deze | zet geenszins kwaad.

7—11

22. 42—37 12—17

Aan dezen zet, die nu goed gespeeld kon worden, omdat wit niet mag afruilen met 27—22, is tevens eene stille dreiging verbonden.

23. 37—31

Wit loopt niet in den val. Had hij onschuldig met 27—21 voortgezet dan zou zwart geantwoord hebben. 18—22 en 8: 17, waarna wit niet meer ontkomen kan aan het dreigend schijfverlies door 24—29.

24—29

24. 33 : 24 20 : 29

25. 39—33!

Onmiddellijk schijf 29 aangevallen !

14—20

Een gedwongen verdediging.

26. 25 : 14 9 : 20

27. 33 : 24 20 : 29

28. 49—44 17-22

Hoewel deze zet den korten vleugel nog meer verzwakt, is hij in deze positie nog wel de beste.

29. 28 : 17 11 : 22

30. 44—39

Wit laat zich niet van de wijs brengen maar zet onversaagd den aanval door.

22—28 ?

Hier pleegt zwart zelfmoord, wat zijne partij betreft, wel te verstaan, want deze noodlottige zet brengt spoedig het einde.

31. 39—33!

Magnifiek gespeeld ! Er is nu voor zwart geen ontkomen meer aan.

| zet geenszins kwaad.