Door de afwijking in de Hollandsche opening bij den 2en zet van zwart, weet wit nu reeds, op welke wijze het spel het best kan worden voortgezet.

Zoo zou b.v. nu zwart als tweeden zet niet 20—24 doch 17—21 heeft gespeeld, 34—30 eene zwakkere voortzetting zijn, dan de door wit gekozene.

21—26

Heel vaak wordt deze zet met opzet gespeeld om wit onmiddellijk lot den uitruil 37—31 te bewegen, om dan opnieuw eene schijf naar 26 te brengen, die dan — terwijl men ru;t 18 onbezet laat — dezelfde functie als de voorgaande moet verrichten alleen met het doel om wit's langen vleugel, door het verwijderen der twee sterke schijven 42 en 47, te verzwakken.

4. 44-39

De juiste zet; op dit moment even afwachten is nog het beste.

12—18?

Na het voorafgaand spel van zwart komt deze zet ons onbegrijpelijk voor. Veel sterker was 11—17, hetgeen al dadelijk 37—31 verhindert wegens den daarop volgenden Haarlemmer 23—29 en 17—22.

5. 37-31

Deze afruil is nu zelfs zeer sterk. Immers nu zwart ruit 18 heeft bezet zal het hem niet meer gelukken, zonder dat wit den uitruil op 21 of 22 maakt, een schijf naar 26 te brengen.

26 : 37

6. 42 : 31 7—12

7. 47—42 11 — 17

Boven dezen zet zouden we 12—17 verkiezen.

8. 27—22!

Profiteert onmiddellijk van de gelegenheid en ruill af, zoodoende zwart's korten vleugel verzwakkend en zelf zijn langen vleugel uitmuntend ontwikkelend.

18 : 27

9. 31 : 11 16 : 7

De zwarte korte vleugel is danig toegetakeld terwijl die van wit nog geheel onaangetast is gebleven, welke vooral door het bezit van een schijf op 34 zeer goed staat. Dit is voor wit een voordeel van beteekenis, dat hij niet alleen behouden maar zelfs trachten moet te vergrooten.

10. 36—31

Het is logisch dat wit zijn rechtervleugel onaangeroerd laat, omdat hij links voldoende speelruimte heeft.

20—24

Komt 8 zetten te laat.

11. 31 — 27

Wit had ook zeer goed met 34—29 kunnen uitruilen, maar nu zijn rechterflank nog zoo best staat, zal er zich altiid wel eele-

genheid voor deze beweging voordoen.

14-20

12. 41—37

Wit gaat kalm voort met het ontwikkelen van zijn rechtervleugel.

12-18

Eerder viel hier 10—14 aan te bevelen, waardoor de sterke afruil 23—29, 24—30 en 20: 18 mogelijk werd.

13. 46—41 10—14

14. 34—29

Nu is voor wit het oogenblik gekomen om met zijn rechtervleugel aanvallend op te treden.

23 : 34

15. 39 : 30

Nu moet zwart tusschen twee onheilspellende dingen kiezen. Hij moet 20—25 spelen of lijdelijk toezien, dat wit zich op dit sterke veld nestelt. Maar in 't eerste geval zou wit geantwoord hebben: 28—23: 30:10 en

43 : 34, daarmede zwart eene nadeelige randschijf op 25 bezorgend.

18—23

Toch hadden we hier nog liever 20—25 gespeeld, alhoewel zooals gezegd, evenmin schitterend spel gevend.

16. 30—25

Aarzelt geen oogenblik de geboden kans te benutten.

7—12

17. 50-44

Deze zet is noodig, om wanneer zwart eventueel op 29 mocht afruilen, deze schijf met des te meer kracht te kunnen aanvallen

13—18!