of de voorstanders van het utiüteitsprincipe hun standpunt wel ten alle tijde kunnen volhouden. Er zijn zeer zeker hoogere beginselen, die voor den denkenden mensch meer gewicht in de schaal leggen, dan het nuttigsheidprincipe en die zich beter laten gevoelen dan beschrijven.

,,'t Gemoed voelt binding dieper dan de Rede" heeft van Eeden zoo juist gezegd.

Het gaat er in dat opzicht precies zoo mee als er verhaald wordt van den bekenden Amerikaan Lincoln:

„Ten tijde van de eerste kolonisten, toen hij nog practiseerend advocaat was en van 'teene gerechtshof naar het andeie nok, zooals toen gewoonte was, maakte hij eens deel uit van een troep ruiters, rechtsgeleerden als hij. 'tWas een mooie voorjaarsmorgen en hun weg voerde door prairie en kreupelhout. Toen zij door een boschje reden, waar de vogeltjes vroolijk zongen, zagen zij een jong vogeltje, dat uit het nest was gevallen en angstig langs den weg fladderde. Nadat zij een klein eincsit. verder waren gereden, hield Lincoln stil en wendde zijn paaid om, zeggende „Wacht even op mij, ik kom dadelijk terug . De anderen keken hem na en zagen hoe hij naar de plaats terugkeerde waar het vogeltje hulpeloos op den grond lag, hoe hij het zachtjes opnam en zorgvuldig op een tak bij het nesi zette. Toen hij zich weer bij zijn vrienden voegde, zeide een hunner lachende: „Maar Lincoln, moest je het jezelf lastig maken en ons ophouden om zoo'n nietigheid?"

„Beste vriend", was het antwoord van Lincoln, „ik kan alleen maar antwoorden, dat ik mij er beter door gevoel." —" Een dergelijk standpunt zal menigeen misschien dwaas en onpractisch toeschijnen en wij kunnen dat laatste bepaaiü niet ontkennen, ofschoon wij de kwalificatie van dwaas liever tot nader order zouden zien opgeschort.

Practische menschen zullen over het algemeen weinig voelen voor dierenbescherming en het is onze vaste overtuiging dat men om iets meer te voelen van hetgeen dierenbescherming wil, allereerst eenig verband moet hebben gezocht met wat wij zouden willen noemen het diepere v/ezen der dingen.

Het wondervolle van ons eigen bestaan en van datgene wat naast ons is, moet zich daar wel opdringen met onweerstaanbare kracht, wanneer wij ons slechts een oogenbük plaatsen buiten