leeren, die ze in hun burger oorlogen aan den dag legden. Van een volk dat gewoon was bij zijn uitspanningen met menschenIevens te spelen, kon men verwachten, dat het deze niet zou ontzien, als hun hartstochten ontketend waren. Om dezelfde reden behoorde elke vorm van wreedheid jegens dieren verboden te worden, 'tzij als middel tot vermaak of wel om de gulzigheid te bevredigen. Hanengevechten, hazen- en vossenjachten, visschen en andere soortgelijke vermaken onderstellen öf gebrek aan nadenken, öf een neiging tot wreedheid, daar zij andere gevoelende wezens het hevigst lijden veroorzaken en den pijnlijksten en langzaamsten dood, dien we ons kunnen voorstellen. — De tijd zal komen, dat de menschlijkheid haar mantel zal uitbreiden over al wat ademt." —

Zoo schreef men op 't laatst der 18e eeuw.

En is het dan te verwonderen, dat in onzen tijd, den tijd van de „verteedering des harten", zooals een groot man het eens — vóór het afschuwelijke bedrijf, dat in de laatste paar jaren wordt afgespeeld — uitdrukte, het vraagstuk der dierenbescherming met grooter aandrang dan vroeger aan de orde wordt gesteld ? De grootere ethische strooming, die in de laatste tientallen van jaren meer naar voren is gekomen, heeft ook dierenbescherming in haar vaandel opgenomen als een feit, dat noodwendig moet samengaan met hooger moraliteit.

Want dit dient vooropgesteld, dierenbescherming hangt volgens onze meening in de eerste plaats samen met het zedelijksheidsbeginsel. Het nuttigheidsprincipe. treedt bijna geheel op den achtergrond en wordt slechts in enkele bepaalde gevallen tei versterking gebruikt van wat de moraal als goed erkent. Het zal er dus in de eerste plaats van afhangen of iemand dierenbescherming in zijn vaandel schrijft, welk standpunt ten opzichte van moraliteit en nuttigheid wordt ingenomen. Wanueer iemands beginselen enkel en alleen op nuttigheid berusten, dan voorzeker zal moraliteit en daarmede dierenbescherming als overbodige ballast overboord geworpen worden en de voorstanders van dat standpunt zullen er zich dan ook over verbazen, hoe men inzake dierenbescherming nog zooveel woorden kan vinden om het goed recht daarvan te bepleiten.

Toch zal „de mensch bij brood alleen niet leven" is reeds in vroeger dagen gezegd en wij betwijfelen dan ook ten zeerste