willen zijn. Er behoort zeer zeker een groote zedelijke moed toe om openlijk handelingen te verrichten, die indruischen tegen de algemeen aangenomen gewoonten en het is zeer de vraag of de lachers en spotters den moed zouden bezitten een soortgelijke daad ten uitvoer te brengen. Wij zouden zulke lachers en spotters wet eens willen vragen of zij er wel ooit over hebben nagedacht, dat er menschen zijn, die niet leven het oppervlakkige sleur-leven der massa, maar die de diepere vraagstukken des levens wat meer onder de oogen hebben gekeken. Het is zeer gemakkelijk op dit gebied te spotten, maar of die spotters daarmede niet tegelijkertijd het blijk geven, dat zij eigenlijk hun eigen innerlijke leegheid en gebrek aan innerlijk inzicht in het wezen der dingen prijs geven is een andere vraag.

Intusschen willen wij op dit thema niet verder doorgaan. Het feit echter dat soms menschen die in onze maatschappij een hooge positie innemen, ook op dergelijke wijze over dierenbescherming spreken, mag zeker als bewijs gelden, dat men die schijn-argumenten toch wel eens even onder de oogen mag zien.

Het vraagstuk der dierenbescherming is niet van vandaag of gisteren. Reeds in de oudheid was het aan de orde gesteld en in tal van oudere geschriften treffen wij passages aan, die wijzen op eenig streven in die richting en de grondregel: „geen onschuldig dier te dooden of te kwellen" geeft wel duidelijk aan in welken geest men dacht. Seneca, Plutarchus en anderen stonden op dit breede standpunt van moraliteit. Langen tijd heeft men echter deze denkbeelden laten rusten en eeist latei ten tijde der hervorming komen deze denkbeelden weer meer naar voren en vooral in de 18e eeuw werd ernstig aan de verbreiding dezer ideeën gewerkt. Alleen de namen van Voltaire en Rousseau behoeven hier genoemd te worden om daar een

voorbeeld van te hebben.

Vooral in 't laatst der 18e en in 't begin der 19e eeuw werd er dikwijls met klem opgekomen voor hoogere beginselen ten opzichte der dieren en een Engelsch schrijver in t laatst der 18e eeuw zegt zelfs: „De wetgever moest alles verbieden wat aanleiding tot wreedheid zou kunnen geven. Het barbaarsche schouwspel der gladiatoren-worstelingen heeft zonder twijfel er veel toe bijgebracht, om den Romeinen die woeste wreedheid te