DE KETTINGHOND.

Het is opmerkelijk, dat bij de vele pogingen, die tegenwoordig gelukkig gedaan worden om het lot van den trekhond te verzachten, niet meer aandacht wordt geschonken aan zijn, niet minder beklagenswaardigen soortgenoot: den kettinghond.

Dat er zoo weinig gedacht wordt aan het droevig bestaan van den kettinghond, moet alleen worden toegeschreven aan onbekendheid met zijn levenswijze, want meestal wordt hij op afgelegen erven gehouden.

Zijn taak om de huisgenooten voor de aanwezigheid van onwelkome bezoekers te waarschuwen vervult hij in den regel op een zeer overdreven wijze. Het is geen luid blaffen, zooals een losloopende waakhond laat hooren, wanneer hij een vreemden bezoeker aankondigt, maar meer een schor gehuil, dat gepaard gaat met een onstuimig rukken aan den ketting en woest heen en weer vliegen; in al zijn doen toont hij zich als een dier, dat in staat van razernij verkeert.

In dezen abnormalen toestand wordt de kettinghond gebracht door het voortdurend vastliggen. Er zijn er, die, éénmaal aan den ketting, nimmer meer los komen.

Zelfs honden, die zachtaardig van aard zijn, ontkomen niet aan de vreeselijke gevolgen van dit steeds vastliggen. Meermalen heb ik gezien, dat zelfs de huisgenooten hun kettinghond, die vroeger goedmoedig was, niet durfden genaken. Hij wordt dan aan zijn lot overgelaten, waardoor zijn wanhoop slechts vermeerdert.

Er zijn houders van zulke ongelukkige dieren, die ze van voldoend ligstroo voorzien en de omgeving van het hok zindelijk houden, maar bij velen verraadt een walglijke stank reeds op een afstand het plekje, waar de eenzame zijn leven slijt. Hoe vaak komt het niet voor dat het hok te klein is; dat het dak lekt en de Noordenwind vrij spel heeft door ingang en kieren. Het is zelfs voorgekomen dat de arme hond 's ochtends doodgevroren in zijn hok gevonden werd. Hoe menigmaal wordt ook bij zomerhitte verzuimd het drinkwater te ververschen en vergeten voedsel te geven.