zich reeds te lang in het land hadden opgehouden en wier gezondheid verwoest was. Deze schepsels vertoonden een jammerlijken aanblik; ze waren schurftig, hadden haast geen haar meer op het lijf, en men zag de botten onder het vel uitsteken — ze trilden van angst en kou. Op voorstel van Dr. Evans werden zij als voorwerpen voor een proef apart gehouden.

„Sluit u als naar gewoonte uw twintig gezonde apen dezen winter op", zeide hij tot De Vrij, „maar laat de vijf zieke apen in de vrije lucht blijven. Het zal interessant zijn te zien hoe de zaak afloopt."

„Maar dat kunnen de dieren niet verdragen; de koude lucht zal ze dooden," wierp de directeur tegen.

„Als dat zoo was, dan zou u er toch niet veel bij verliezen en de apen ook niet, want zij kunnen hoogstens nog eenige weken leven."

Toen het winter begon te worden, werden de vijf zieke tropendieren gebracht naar een plaats waar zij voortdurend aan de barre klimaatveranderingen waren blootgesteld. Dadelijk werden zij echte openluchtdieren. Er was een overdekte schuilplaats voor hen ingericht, waarheen zij zich konden terugtrekken als de koude al te erg werd, maar een kunstmatige verwarming, welke ook, ontbrak. Merkwaardigerwijze schenen de patiënten niet veel om het toevluchtsoord te geven, behalve 's nachts, want dan sliepen zij daar. Toen het langzamerhand winter werd, toonden de zieke apen een even groote natuurlijke neiging voor de koude frissche lucht als hun gezonde broederen in de apenkooi voor de warme lucht.

Nu begonnen zich aan hun afgemagerde lichamen nieuwe haren te vertoonen, die al dikker en dikker werden, hoe strenger de winter werd. Langzamerhand ontwaakten de stompzinnige dieren tot nieuw leven. In plaats van in een hoekje in elkaar te kruipen, begonnen ze te klimmen en in de kooi rond te loopen. Eer de winter voorbij was, hadden ze allen een dikken ruigen pels. Hun spieren waren gevuld en sterk geworden, ze aten met graagte en kregen steeds meer lust in hun lievelingsbezigheid, vechten.

Zij werden de meest geliefkoosde bezienswaardigheid van den tuin. Sinds jaren hadden de bezoekers niets gezien wat zoo aardig was als 't geen zij nu dag aan dag te zien kregen: